Voor het eerst is de transitie naar een duurzame en inclusieve economie letterlijk op de kaart gezet door Rabobank. En hieruit blijkt dat verschillen tussen Nederlandse regio’s relatief klein zijn. Kleiner dan de verschillen tussen de bedrijven in de regio’s zelf.
De Nederlandse economie staat voor de grote uitdaging om duurzaam en inclusief te worden. Jaarlijks meet Rabobank de voortgang op deze transitie. Wat leren we daarvan? Gemiddeld scoren bedrijven in 2022 een rapportcijfer van 5,6; net een voldoende dus. Gezien het belang van deze transitie om toekomstbestendig te ondernemen, is dit echter onvoldoende. Vooral omdat zo’n 10 procent van de bedrijven een 8 scoort, maar een grote groep bedrijven (bijna 50 procent) slechts een 5,5 of lager scoort. Heel veel bedrijven moeten dus nog in beweging komen. En dat is niet makkelijk. Uit de studies blijkt bijvoorbeeld dat zo’n 40 procent van alle bedrijven kwetsbaar is en (te) weinig verandervermogen heeft.
De dialogen met bedrijven van Rabobank in diverse regio’s bevestigen dat interne bedrijfsfactoren belangrijk zijn. Denk aan goede managementpraktijken en inspirerend leiderschap of het investeren in en betrekken van personeel. Bedrijfsexterne factoren spelen echter ook een rol. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over de rol van de overheid en het beleid, of factoren uit de keten waarin bedrijven opereren (waar sturen op lage kosten nog steeds de norm is). Tot op heden hebben we echter weinig inzicht in wáár de duurzame en inclusieve economie zich ontwikkelt en waarom bepaalde steden en regio’s in dit opzicht succesvoller lijken te zijn dan andere.
In deze studie wordt gekeken naar de geografie van de transitie naar de nieuwe economie. Zijn er regionale verschillen in de mate waarin het bedrijfsleven naar een duurzame en inclusieve economie beweegt? Welke regio’s lopen voorop en welke regio’s blijven achter? En als we dat weten, kunnen we deze patronen verklaren?
Regionale verschillen in de transitie
De Brabantse regio’s Midden-Brabant (Tilburg en omstreken), Zuidoost-Noord-Brabant (Brainport Eindhoven) en Zuid-Limburg hebben de hoogste score op de NEx-T. Bedrijven in die regio’s zijn gemiddeld verder in de transitie naar een duurzame en inclusieve economie.
Tegelijkertijd scoren Friesland, Groningen en Twente ook goed. Deze regio’s liggen meer in de periferie van het land en kennen een mindere economische dichtheid. We zien dus dat regio’s met een hoge NEx-T-score niet per se de regio’s zijn die te boek staan als Stedelijke regio’s als motoren van economische groei en innovatie vanwege zogenoemde agglomeratiefactoren (voordelen die dichtheid en nabijheid voor bedrijven bieden).
Binnen de Randstad zijn er aanzienlijke verschillen. Bedrijven in Groot-Amsterdam zijn gemiddeld verder in de transitie naar een duurzame en inclusieve economie dan de regio’s Rotterdam en Den Haag. Het gebied tussen de noord- en zuidvleugel scoort beneden gemiddeld.
Regio’s die achterblijven in de transitie kenmerken zich door minder economische groeikracht en dichtheid. Zo scoren Oost-Zuid-Holland, Noord-Limburg, Haarlem-IJmond en Zeeland relatief lager op de NEx-T. Het zijn regio’s die gespecialiseerd zijn in vooral industriële en logistieke activiteiten, en die bovendien ook minder sterke innovatieve ecosystemen hebben opgebouwd zoals de regio’s Eindhoven en Twente dat wel hebben gedaan.
Lees hier de volledige resultaten van het onderzoek