Bedrijven die vooroplopen met hun mensenrechtenbeleid hebben baat bij bindende normen. Deze koplopers zijn nu vaak kop van Jut, terwijl concurrenten het niet zo nauw nemen met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Kofi Annan, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, stelde onlangs de Amerikaan John Ruggie aan als ‘speciaal vertegenwoordiger’ voor mensenrechten en bedrijven. Ruggie moet ervoor zorgen dat ook díe ondernemingen die niet bij consumenten en mensenrechtenorganisaties in de spotlights staan, ter verantwoording worden geroepen voor mensenrechtenschendingen. Pas met bindende richtlijnen die effectief worden gehandhaafd komt er een einde aan de ongelijke situatie waarin alleen de ‘usual suspects’ worden aangesproken op wangedrag.
Veel ondernemingen willen niet geassocieerd worden met uitbuiting van werknemers, kinderarbeid, bloeddiamanten of bedrijfsbeveiligers die het niet zo nauw nemen met de geweldsinstructies. In Nederland overleggen vijftien multinationals regelmatig met Amnesty International over mensenrechten in hun buitenlandse bedrijfspraktijken. Wereldwijd hebben ten minste 87 internationale bedrijven mensenrechten expliciet opgenomen in hun bedrijfsbeginselen of anderszins een mensenrechtenbeleid ontwikkeld.
Meer dan tweeduizend bedrijven nemen deel aan het Global Compact, een vrijwillig pact van bedrijven en de VN waarvan professor John Gerard Ruggie verbonden aan de John F. Kennedy School of Government van de Harvard Universiteit een van de architecten was. Van dat pact gaan twee beginselen over mensenrechten: ondernemingen moeten de internationale bescherming van mensenrechten ondersteunen en medeplichtigheid aan mensenrechtenschendingen voorkomen. De andere beginselen hebben betrekking op arbeidsrechten, milieu en anticorruptie. Alle bedrijven met tien of meer werknemers kunnen zich bij het pact aansluiten. Om het vrijwillige karakter te onderstrepen, wordt naleving van het pact niet gecontroleerd door de VN, staten of door het internationale bedrijfsleven zelf.
Mensenrechtenorganisaties en andere ngo’s (non-gouvernementele organisaties) gebruiken de vrijwillige beloften en beginselen natuurlijk wél als standaard om het gedrag van bedrijven te meten. Zo krijgen koplopers in maatschappelijk verantwoord ondernemen nogal eens de wind van voren. Minder bekende bedrijven, vaak gevestigd in landen waar kritisch burgerschap en een vrije pers niet gewaardeerd worden, lopen met grote orders weg zonder enige verantwoording af te leggen over hun bedrijfsvoering. Zij doen goede zaken in landen waar regeringen het met de mensenrechten ook niet altijd even nauw nemen. Zo zijn in Afrika momenteel bijna zevenhonderd Chinese bedrijven actief in 49 landen. De Chinese handel met Afrika bedraagt volgend jaar 30 miljard dollar, driemaal zoveel als vijf jaar geleden. China richt zich meer en meer op Afrika voor olie, hout en grondstoffen en investeert in grote toeristencomplexen. Voor sommige Afrikaanse regeringen is het prettig zakendoen met Chinese ondernemers, die niet zeuren over mensenrechten en geen maatschappelijke voorwaarden stellen aan hun toeleveranciers en zakenpartners. Zo is China de grootste buitenlandse investeerder in Sudan, waar mensen met geweld uit hun huizen zijn verjaagd om olieconcessies veilig te stellen.
Een van de taken van John Ruggie is helder te maken wat medeplichtigheid van bedrijven bij dergelijke praktijken betekent, waarvoor bedrijven wél en níet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Ruggie kan voortbouwen op het werk van zijn landgenoot David Weisbrodt, die een ontwerp opstelde voor VN-mensenrechtennormen voor bedrijven. Weisbrodts ontwerp stuitte op fel verzet van een aantal bedrijven. Die vreesden een aanzet voor bindende internationale regels. Maar bindende mensenrechtennormen voor alle bedrijven kunnen er juist voor zorgen dat de concurrentieverhoudingen eerlijk blijven en mensenrechten gerespecteerd worden, niet door de enkelen die dat willen, maar door allen die dat moeten. VN-normen voor bedrijven bieden een uitgelezen kans om de weg naar zulke universele, bindende normen in te slaan.
Om dat project te laten slagen, zal Ruggie de verantwoordelijkheden van bedrijven voor de mensenrechten helder moeten definiëren, zodat de VN-normen eenduidige standaarden worden die in de praktijk kunnen worden gehandhaafd. Ook Nederlandse bedrijven zouden het belang van bindende en universele normen moeten onderkennen en uitdragen. De inzet van de VN verdient hun steun, al was het maar uit het welbegrepen eigenbelang.
Anna Pot is stafmedewerker Economische Relaties en Lars van Troost is hoofd Externe Betrekkingen bij Amnesty International, Nederland.