Vandaag, 24 april, is het 10 jaar geleden dat de Rana Plaza-fabriek in Bangladesh instortte. Het blijft de grootste fabrieksramp ooit, waarbij meer dan 1.000 mensen om het leven kwamen en meer dan 2.500 gewond raakten, de meesten van hen werkten in kledingproductie. De ramp bracht niet alleen de slechte staat van de gebouwen aan het licht, maar ook de ongelijke machtsverhoudingen in de kledingindustrie met uitbuiting en lage lonen tot gevolg. Tien jaar later is er weinig veranderd in kledingproducerende landen en modemerken blijven enorm machtig, zo blijkt uit recent onderzoek. Zijn de arbeidsomstandigheden voor kledingarbeiders verbeterd? Wat doen grote modemerken nu om de arbeidsomstandigheden te verbeteren? En dragen merken hun verantwoordelijkheid?
Kledingarbeiders betalen de prijs
Na de Rana Plaza ramp in 2013 werd duidelijk dat de problemen in de kledingindustrie veel verder gingen dan alleen veiligheidsrisico’s. Het legde ook de extreem zware arbeidsomstandigheden van kledingarbeiders bloot, zoals lange uren, lage lonen en vele gevallen van intimidatie. Vakbonden, ngo’s en activisten eisten verandering. Onder druk werd het veiligheidsakkoord in Bangladesh (Accord on Fire and Building Safety) ondertekend door modemerken. Het is een juridisch bindende overeenkomst om de veiligheid van fabrieksarbeiders te waarborgen. Sindsdien zijn er enkele verbeteringen aangebracht. Onlangs is het akkoord vernieuwd in Bangladesh en uitgebreid naar Pakistan. De systematische problemen van de industrie blijven echter bestaan.
In het voorjaar van 2020, toen de pandemie toesloeg, kwamen opnieuw de aanhoudende structurele problemen en onrechtvaardigheden van de wereldwijde kledingindustrie aan het licht. Dat laat onderzoek van Profundo voor het Asia Monitor Research Centre (AMRC) duidelijk zien. Merken als Adidas, H&M en Amazon annuleerden bestellingen en eisten uitstel van betaling. Miljoenen werknemers verloren hun baan, vaak zonder enige ontslagvergoeding. Nog meer miljoenen leden rampzalige inkomensverliezen doordat fabrieken de productie stopzetten of bezuinigden op werkuren.
Op basis van onderzoek in 2020 onder 396 kledingarbeiders in 158 fabrieken in negen productielanden, ontdekte het Worker Rights Consortium dat 38% van de werknemers tijdelijk of permanent werd ontslagen, waarvan 70% niet hun volledige wettelijk verplichte ontslagvergoeding ontving, en waarvan 40% niets kreeg. Een voorbeeld is Hulu Garment in Cambodja, een leverancier van Amazon, die in maart 2020 al het personeel zonder ontslagvergoeding schorste. Hulu Garment hield 3,6 miljoen dollar in, terwijl de nettowinst van Amazon in 2020 met 84% was gegroeid. Andere kledingarbeiders zagen hun inkomen met 21% dalen, waardoor veel mensen honger leden. Verder was er een toename van geweld tegen vakbonden, gezondheids- en veiligheidskwesties en discriminatie van migrerende werknemers. Vrouwen werden disproportioneel zwaar getroffen.
MVO-beloftes worden geen werkelijkheid
Vanwege ongelijke machtsverhoudingen in de toeleveringsketen van kleding hebben grote modemerken veel macht. Door hun inkooppraktijken wordt uitbuiting van fabrieksarbeiders veroorzaakt. Uit een onderzoek van Better Buying onder 179 fabrieken in 30 landen blijkt dat tijdens de pandemie 64% van de kledingfabrieken annuleringen ontving zonder betaling van reeds gemaakte kosten, vaak voor kleding die al gemaakt of zelfs al verzonden was. Alleen al in Bangladesh werd als gevolg van de pandemie voor 3,18 miljard dollar aan orders geannuleerd door modemerken.
Merken in de kledingsector hebben gemiddeld genomen meer mensenrechtenbeleid dan grote bedrijven in andere sectoren. Tijdens de pandemie zijn deze kledingmerken er echter niet in geslaagd deze principes in de praktijk te brengen. Volgens de Corporate Human Rights Benchmark rapporteerde 70% van 229 van de grootste bedrijven in vijf sectoren, waaronder 53 kledingbedrijven, niet over het nemen van maatregelen voor leveranciers, zoals snellere betalingen of betaald ziekteverlof. Slechts 6% gaf aan dat ze de werknemersvertegenwoordigers zouden raadplegen bij het ontwikkelen van beleid om fabrieksarbeiders te beschermen tegen de gevolgen van de pandemie. De meeste merken hebben pas actie ondernomen onder maatschappelijke druk en uit angst voor reputatieschade. Of ze hebben eenmalige gelddonaties gedaan aan goede doelen. Deze acties pakken de systematische uitbuiting in de industrie echter niet aan.
Na enig economisch herstel sinds de pandemie, daalden de bestellingen in de kledingindustrie het afgelopen jaar weer door de torenhoge inflatie en de onzekere markt door de Russische invasie van Oekraïne. Merken eisten opnieuw uitstel van betalingen of verzochten om verzendingen stop te zetten, wat op zijn beurt gevolgen had voor kledingarbeiders.
De weg naar verbetering
‘Rana Plaza’ bracht de fysieke arbeidsomstandigheden in de kledingsector aan het licht. De afgelopen tien jaar hebben laten zien dat dit onderdeel is van een breder probleem van slechte fysieke, financiële en sociale arbeidsomstandigheden veroorzaakt door uitbuitende inkooppraktijken. Ondanks de vrijwillige toezeggingen van merken, toont de realiteit aan dat hun inspanningen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet voldoende zijn geweest om werknemers te beschermen.
We moeten dan ook afstand nemen van valse beloften en lege woorden en toewerken naar meer verantwoordelijkheid van modemerken. De kledingindustrie heeft verplichte due diligence op het gebied van mensenrechten nodig die streng genoeg is om de machtsverhoudingen te doen veranderen en werknemers in de hele toeleveringsketen te beschermen. Ook in tijden van crisis. Er worden momenteel meerdere voorstellen ontwikkeld, zowel op EU- als op nationaal niveau. Op basis van Profundo’s onderzoek voor AMRC adviseren wij de volgende stappen te nemen voor strenge en effectieve wetgeving:
- Overkom tekortkomingen van MVO. Door het vrijwillige karakter van MVO kunnen merken het afleggen van verantwoording vermijden. Bovendien lijkt MVO vaak geen echte impact te hebben op de fabrieksarbeiders voor wie het bedoeld is. Juridisch bindende due diligence is een manier om modemerken verantwoordelijk te houden voor de praktijken in hun toeleveringsketens.
- Pak de ongelijke machtsverhoudingen aan. De structuur van de wereldwijde kledingindustrie stelt merken in staat minimale risico’s te dragen en tegelijkertijd maximale macht uit te oefenen over hun toeleveringsketens. Merken bepalen alle voorwaarden in hun relaties met de fabrieken en drukken de prijzen omlaag om kosten te besparen. Fabriekseigenaren schuiven op hun beurt de last door naar arbeiders, die al het meest kwetsbaar zijn in de keten. Omdat merken geen eigenaar zijn van de fabrieken, beweren ze vaak dat ze niet verantwoordelijk zijn voor de werknemers in deze fabrieken. Er kan echter worden gezegd dat modemerken en fabriekseigenaren gezamenlijke werkgevers van de fabrieksarbeiders zijn en daarom wettelijk aansprakelijk moeten worden gesteld voor de arbeidsomstandigheden van kledingarbeiders die hun kleding produceren.
- Garandeer een leefbaar loon. Als werknemers een leefbaar loon zouden ontvangen, zouden de gevolgen van crises, zoals de pandemie, minder ernstig zijn. Omdat arbeiders al op de armoedegrens zaten, hadden ze geen spaargeld om plotselinge ontslagen of loonsverlaging te overleven. Merken moeten zich inzetten om een leefbaar loon te garanderen voor alle werknemers in hun toeleveringsketens, bijvoorbeeld door niet-onderhandelbare clausules over loonniveaus op te nemen in contracten met fabriekseigenaren.
- Zet vakbondsvrijheid op de agenda. Fabriekseigenaren willen voorkomen dat arbeiders zich verenigen. Mensen die zich uitspreken over arbeidsrechten verliezen vaak hun baan of voelen de gevolgen op een andere manier, omdat de fabriekseigenaren door de druk van merken niet aan hun eisen kunnen voldoen. Terwijl vakbondsvrijheid en sociaal dialoog essentieel zijn om werknemers in staat te stellen hun eigen rechten af te dwingen. De stem van arbeiders moet altijd centraal staan bij onderhandelingen en de ontwikkeling van juridisch bindende arbeidsovereenkomsten.
- Hanteer een zero-tolerance beleid voor discriminatie. Het ontwikkelen en implementeren van due diligence op het gebied van mensenrechten moet altijd gendergevoelig en intersectioneel zijn. Daarbij is het belangrijk om dynamieken en risico’s zoals kaste, ras en het patriarchaat, eigen aan de kledingindustrie en werkvloer, in acht te nemen.
Ondanks het aanpakken van enkele veiligheidsrisico’s in kledingfabrieken in Bangladesh en andere landen na ‘Rana Plaza’, veroorzaken de aankooppraktijken van modemerken nog steeds uitbuiting van kledingarbeiders wereldwijd. Dit wordt nog erger in tijden van crisis, zoals de pandemie en de huidige oorlog in Oekraïne. De kledingindustrie moet afstappen van vrijwillige MVO-beloftes naar verplichte due diligence op het gebied van mensenrechten die tot structurele veranderingen zal leiden. Alleen zo worden de verantwoordelijkheden eerlijk verdeeld over de productieketen.
Vicky Kerckhoffs, Profundo