Verduurzaming van de industrie is een hoeksteen van het Nederlandse klimaatbeleid. Hiervoor is uitbreiding van infrastructuur voor elektriciteit, waterstof, CO2 en warmte nodig. Daarom zijn de Cluster Energiestrategieën (CES’en) opgesteld. Voor verzwaring van het elektriciteitsnet hebben netbeheerders exactere en concretere cijfers van de industrie nodig dan ze nu krijgen. Het PBL heeft in samenwerking met TNO en RVO de CES’en geanalyseerd en adviseert in het rapport ‘Reflectie op Cluster Energiestrategieën 2022 (CES 2.0)’ om meer vaart te maken met de ontwikkeling van een beveiligd platform (een datasafehouse). Hierop kunnen individuele bedrijven gevoelige gegevens delen met netbeheerders. Tegelijkertijd is het onvermijdelijk om meer onzekerheid te accepteren over de volledige benutting van toekomstige energie-infrastructuur en om politiek-maatschappelijke afwegingen daarbij een grotere rol te geven.
Volledige uitvoering van de plannen van zes industriële clusters (Cluster Energiestrategieën; CES) zou de CO2-uitstoot in 2030 met 38 Mton verlagen vergeleken met nu. De industriële stroomvraag in 2030 zou kunnen verdrievoudigen, door de productie van groene waterstof, grootschalige elektrificatie van bestaande industrie en de komst van nieuwe bedrijven.
Netbeheerders hebben concretere gegevens industrie nodig
De gegevens in de CES’en blijken voor elektriciteitsnetbeheerders niet goed bruikbaar voor het opstellen van investeringsplannen. Netbeheerders hebben gedetailleerdere gegevens nodig over exacte locatie, capaciteit, waarschijnlijkheid en beoogde realisatiedatum van plannen. Dit zijn concurrentiegevoelige gegevens. Om bedrijven toch in staat te stellen deze data te delen kan een beveiligd platform, zoals een datasafehouse, uitkomst bieden. Een dergelijk systeem, waarin vertrouwelijkheid van de gegevens gegarandeerd is, zou netbeheerders de benodigde duidelijkheid verschaffen om passende investeringsbeslissingen te nemen. Meer vaart is nodig om een goed werkend datasafehouse van de grond te krijgen, waarmee één van de bottlenecks voor aanleg van energie-infrastructuur kan worden weggenomen.
Meer onzekerheid onvermijdelijk bij uitbreiding energie-infrastructuur
Op de langere termijn zien PBL, TNO en RVO dat er een spanningsveld is tussen de mate van onderbouwing die netbeheerders wensen voor het prioriteren van hun investeringen en de slechts globale onderbouwing en ruime bandbreedte van de toekomstige energievraag die de industrie en andere bedrijven kunnen bieden. Het zal daarom onvermijdelijk zijn om meer onzekerheid te accepteren en politiek-maatschappelijke afwegingen een grotere rol te geven bij het opstellen van investeringsplannen van netbeheerders.
Fors hogere elektriciteitsvraag industrie
Uitvoering van alle plannen en denkbare emissiereducties in de CES’en zou leiden tot een verdrievoudiging van de industriële elektriciteitsvraag van 40 terawattuur nu naar 134 terawattuur in 2030. Dit zou vragen om een navenante toename van de opwekking van CO2-vrij opgewekte elektriciteit. Circa 45 procent van de toename van de elektriciteitsvraag hangt samen met de productie van waterstof via elektrolyse. Het gezamenlijke elektrolysevermogen in 2030 in de CES’en bedraagt 11 gigawatt, met een elektriciteitsvraag van 44 terawattuur. Circa 30 procent extra elektriciteitsvraag komt van nieuwe bedrijven en datacenters. Circa een kwart van de toename hangt samen met elektrificatie en andere verduurzaming van de huidige industrie, zoals door het toepassen van elektrische boilers, elektrische fornuizen en staalproductie met groene waterstof.
Flinke emissiereductie mogelijk
Het totale broeikasgasreductiepotentieel van de plannen in de Cluster Energiestrategieën 2.0 is 38 Mton in 2030 vergeleken met nu (vergelijkbaar met 23 procent van huidige Nederlandse broeikasgasuitstoot). Bij de industrie neemt de uitstoot af met 26 Mton, de andere 12 Mton uitstootreductie slaat neer in andere sectoren, deels ook buiten Nederland. Een belangrijke bijdrage aan de uitstootreductie (17 Mton) komt op het conto van CO2 afvang en -opslag (CCS). Zoals blijkt uit de KEV, verwacht het PBL op basis van bestaand beleid niet dat alle bovenstaande plannen worden gerealiseerd.
Aanpak om kip-ei-probleem te overwinnen
De aanleg van de benodigde energie-infrastructuur wordt belemmerd door een klassiek kip-ei-dilemma, waarbij investeringsbeslissingen van verschillende partijen van elkaar afhankelijk zijn. De netbeheerder wil zekerheid over de toekomstige stroomvraag voorafgaand aan een investering in netverzwaring, maar industriële bedrijven durven geen investeringsbeslissing te nemen in een elektrificatieproject als niet zeker is dat de netcapaciteit er op tijd is. Om dit soort knelpunten op te lossen heeft de rijksoverheid het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) opgericht, waarin alle betrokken partijen samen werken om sneller cruciale infrastructuur te realiseren. Daarvoor hebben industriële bedrijven, netbeheerders, energieproducenten en regionale overheden dit jaar een update uitgebracht (CES 2.0) van hun gezamenlijk Cluster Energiestrategieën van vorig jaar.
Er zijn CES’en opgesteld voor de vijf grote industriële clusters (Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland-West Brabant en Chemelot in Limburg) en voor de overige industrie (samen cluster 6). Voorstellen voor infrastructuurprojecten uit de CES’en met nationale betekenis kunnen versneld uitgevoerd worden door opname in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK), dat het kabinet in november 2021 presenteerde.