Graag wil ik DHV hartelijk bedanken voor de uitnodiging om hier te spreken. DHV neemt op het terrein van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen een bijzondere positie in. Naast de verantwoordelijkheid die DHV voor de eigen onderneming neemt, doet DHV veel aan het verspreiden van kennis op dit terrein. De DHV website is een begrip. De laatste nieuwtjes, veel artikelen, de nationale en internationale MVO-agenda. Het is allemaal te vinden op de site. Mijn complimenten voor deze maatschappelijke dienst.
Daarnaast creëert DHV eigen nieuws. Zo staat vandaag het DHV-onderzoek van Christelle Kapoen van de Universiteit van Twente centraal. De heer Rob van Tilburg van DHV en mevrouw Kapoen zullen straks een toelichting geven op de ordening van een aantal modellen voor samenwerking tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties. Ik wil graag mijn visie op die samenwerking geven – en welke rol ik daarbij zie weggelegd voor de overheid.
Voor alle duidelijkheid wil ik twee begrippen scheiden. Bedrijven kunnen maatschappelijk betrokken zijn en bedrijven kunnen maatschappelijk verantwoord ondernemen. Over maatschappelijke betrokkenheid van bedrijven wil ik kort zijn. Ik heb veel waardering voor bedrijven die goede doelen financieel willen ondersteunen. Maar dat kan geen aflaat voor onverantwoord gedrag in zaken die het hart van de onderneming vormen – zoals de behandeling van de eigen werknemers en de zorg voor het milieu.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is veel omvattender en veel belangrijker. De OESO-richtlijnen zijn hier richtinggevend. De ondernemer moet deze richtlijnen verantwoord uitvoeren. Juist in ontwikkelingslanden is dit van groot belang, omdat de wetgeving en het toezicht zwakker zijn dan hier. Een ondernemer kan en mag zich niet verschuilen achter tekort schietende lokale wet- en regelgeving. Bij milieubelastende productiviteit zal hij als een rentmeester zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen. Chemisch afval mag niet gedumpt worden, ook niet als wetgeving of controle ontbreekt.
Ook de samenwerking tussen ondernemingen en maatschappelijke organisaties mag en moet verder gaan dan alleen het goede doel. Een onderneming moet zich naar zijn -stakeholders’ verantwoorden. Het is de taak van maatschappelijke organisaties om de rapportage van de onderneming te toetsen en verklaringen voor onduidelijkheden te vragen. Dat kan een mijnenveld zijn. Aanleiding voor wederzijds wantrouwen en kritiek in plaats van dialoog en samenwerking.
In de recente geschiedenis hebben maatschappelijke organisaties vaak de mediastrategie van -name and shame’ gebruikt om het gedrag van ondernemingen aan de kaak te stellen. Soms omdat zij met een meer diplomatieke opstelling niet de directiekamer bereiken. Vanuit maatschappelijke betrokkenheid en soms vanuit frustratie wordt de misstand van een bedrijf onder een vergrootglas gelegd en de boodschap luid verkondigd. Ondernemers weten dan vaak niet hoe ze daar het best mee om kunnen gaan. Wat is de zin ervan om vandaag aan tafel te gaan zitten met actiegroep X om morgen door maatschappelijke organisatie Y verketterd te worden. Door het gebrek aan een serieuze gesprekspartner blijven deuren dan dicht.
Het is daarom zeer verheugend dat veertig Nederlandse NGO’s samen een referentiekader hebben opgesteld voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Uitgangspunt zijn de internationaal breed onderschreven verdragen, richtlijnen en instrumenten. Dit kader draagt bij aan een eenduidig taalgebruik en definiëring van MVO-begrippen. Een belangrijke opmerking uit dit stuk is dat MVO een proces is waarmee een bedrijf zijn verantwoordelijkheid kan tonen. Geen momentopname, maar een beweging. Dit betekent dat er een mogelijkheid is om met elkaar na te denken over wat de beste strategie en wat het tijdpad is om MVO te realiseren. Ik vind dit een goede zaak. Op deze wijze plaatsen de NGO’s zich in de divisie van serieuze gesprekspartners, die meedenken over aanpak, strategie en tijdpad.
Het referentiekader biedt een goede basis voor een dialoog tussen ondernemers en maatschappelijke organisaties. Dit kan ook het begin van een antwoord zijn op de kritiek van de anders-globisten. Zij vinden dat in de internationale handel en in het internationaal zakendoen te weinig waarden en normen gelden. Veel maatschappelijke organisaties zijn van mening dat de WTO en de westerse overheden bindende wetten en regels moeten gaan opstellen. Ik wil hier mijn vertrouwen in de kracht van de samenleving uitspreken. Vanuit dit vertrouwen weigert de regering te kiezen voor de weg van de bindende regelgeving. Wij willen gewenst gedrag niet verplicht stellen.
Ik verwacht dat het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid neemt en de kracht heeft om met de vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld in dialoog te gaan. Ik roep daar ook toe op. Geen eenmalig gesprek, maar echte samenwerking over de agenda van de toekomst. Aanhakend bij het brede draagvlak dat we in Nederland hebben voor Ontwikkelingssamenwerking. Lees het rapport van de OESO, waarvan de Nederlandse vertaling gisteren gepresenteerd is. Meer dan 1,7 miljoen Nederlanders zijn op enigerlei wijze betrokken bij ontwikkelingssamenwerking. Dat is een geweldig potentieel, dat we moeten benutten en waar we in moeten investeren om het nog groter en sterker te maken.
Bij dit alles kan en moet de overheid een actieve rol spelen. Staatssecretaris Wijn is coördinerend bewindspersoon voor MVO. Wij geven samen veel aandacht aan dit onderwerp. Zo zijn wij samen naar India geweest. We zijn van plan om dit jaar ook samen naar Oost-Afrika te reizen. Ook daar zullen wij met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven een dialoog over MVO voeren. Onlangs heeft Wijn aangekondigd dat hij een overlegplatform wil oprichten. Hij zal daarvoor uitnodigingen sturen naar bedrijven, vakbonden, intermediaire organisaties en NGO’s. Ik verwacht hier veel van en zal mijn steentje bijdragen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen het ontwikkelingsbeleid.
In Nederland bestaan al belastingvoordelen om groene en sociaal-ethische investeringen te stimuleren. Nieuw is de voorgenomen samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van bijvoorbeeld waterbeheer in ontwikkelingslanden middels public-private partnerships. Partnerships ontlenen hun toegevoegde waarde vooral aan de extra inzet van kennis, ervaring en geld door bedrijven en NGO’s. De komende maanden vindt intensief overleg plaats over de verdere invulling van partnerships.
Een goede balans tussen publieke en private sector is de beste garantie voor een opwaartse spiraal. Die balans is in veel arme landen afwezig. Ook in het ontwikkelingsbeleid was die balans lange tijd zoek. Ik heb onze ambassades laten uitzoeken op welke hindenissen het lokale bedrijfsleven stuit in de landen waarmee we intensief samenwerken. Die exercitie hebben de ambassades inmiddels afgerond. De belangrijkste knelpunten zijn: corruptie en bureaucratie, het macro-economisch beleid, het lage opleidingsniveau van de beroepsbevolking, gebrekkige financiering en infrastructuur en gebrek aan kennis en capaciteit.
Ik ben er van overtuigd dat ook het Nederlands bedrijfsleven kan helpen bij het slechten van deze hindernissen. Via handel en investeringen. Door kennis over te dragen, door lokaal management te verbeteren, door Kamers van Koophandels te helpen oprichten, door training en opleiding. Of door bijvoorbeeld boerenorganisaties te versterken, zoal het LTO doet. Dat is de filosofie achter het zogeheten Akkoord van Vlaardingen: een tripartite overleg tussen overheid, bedrijfsleven en werknemers over vergroting van de betekenis van Nederlandse bedrijven voor armoedebestrijding.
Om het niet nodeloos gecompliceerd te maken, wil ik de gesprekken over het Akkoord van Vlaardingen beperken tot diezelfde spelers: overheid, werkgevers en werknemers. Dit proces kost tijd: het is niet zo dat ik derde partijen een akkoord -door de strot wil duwen’, want dan werkt het niet. Het gaat om sámenwerking. Het akkoord zelf zie ik als een paraplu. Onder die paraplu kunnen dan allerlei initiatieven opbloeien. Per sector, zoals energie of financiering. Of per product, bijvoorbeeld koffie. Daar kunnen NGO’s dan op inspelen en aan deelnemen. Ik wil ze van harte uitnodigen dat ook te doen.
Vanuit mijn budget financier ik ook de capaciteitsopbouw van tal van lokale organisaties om die taak goed te kunnen uitvoeren. Zo heeft Milieudefensie geld gekregen om een -toolkit’ voor zuidelijke NGO’s te maken, waarmee deze organisaties bedrijven op het terrein van de OESO-richtlijnen beter kunnen monitoren. En zo steunen wij ook de Schone Kleren Campagne die actie voert tegen de uitbuiting in de textielindustrie in ontwikkelingslanden.
Dit hele pakket reken ik tot de faciliterende rol van de overheid op MVO-terrein. Daarnaast kun je nog drie andere rollen onderscheiden.
1. Ten eerste de rol als werkgever en opdrachtgever. Omdat de overheid als onderneming veel producten inkoopt, heeft Joop Wijn de Tweede Kamer toegezegd om medio 2003 met een notitie te komen over verantwoord inkopen. Ik werk daaraan mee. Daarnaast zal het ministerie van Buitenlandse Zaken dit jaar met een HIV-Aids beleid voor de uitgezonden medewerkers en de lokale medewerkers op de ambassades komen. En bij subsidies aan Nederlandse ondernemers die in arme landen willen investeren is in de voorwaarden opgenomen dat die bedrijven de OESO-richtlijnen moeten onderschrijven. Ook toetsen wij de aanvragen voor export- en investeringsbevordering op corruptie, milieu en sociale omstandigheden.
2. Ten tweede de rol bij wet- en regelgeving. Zo is op 1 februari 2001 de Nederlandse wetgeving rond omkoping van ambtenaren gewijzigd. Dat vloeide voort uit het OESO-verdrag tegen corruptie. Het komt neer op een verruiming van de rechterlijke macht om een Nederlands bedrijf dat in het buitenland corruptie pleegt in Nederland te vervolgen. Nederland kent ook een wettelijk vergunningenstelsel op het terrein van wapenleveranties naar landen in conflictregio’s. Daarnaast volgt Nederland de Europese regelgeving op het terrein van sancties.
3. Ten slotte noem ik de overheidsrol voor het verhogen van de bewustwording: Wij steunen Economische Zaken bij het oprichten van een Kenniscentrum MVO, dat actief kennis beschikbaar gaat stellen, gaat makelen. Zodat goede MVO-voorbeelden anderen kunnen inspireren. Samen met een aantal andere financierders maak ik ook de publicatie van een kwartaalblad over MVO mogelijk. Daarnaast betaal ik met VROM en EZ mee aan het plan van de Consumentenbond voor een vergelijkend warenonderzoek op het terrein van MVO. De Consumentenbond wil in 2005 MVO-aspecten in de helft van de vergelijkende productonderzoeken toepassen. De consumenten kunnen er dan bij hun bestedingen meer op letten. En ik hoop dat zulk onderzoek bedrijven stimuleert om elkaar op MVO te beconcurreren. Niet met een groen of sociaal vernisje aan de buitenkant, dat je er zo af kunt krabben. Maar met een maatschappelijke verantwoordelijkheid die het bedrijf in het hart raakt.