De ministers Jorritsma en Herfkens hadden enkele honderden gasten uitgenodigd in het Kurhaus. Thema was ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden’. Het nieuwe was dat de deelnemers zich niet beperkten tot zaken als verantwoordelijkheid van ondernemingen voor kinderarbeid of plaatselijke lage lonen, of voor hun bijdragen aan lokale milieuvervuiling, kwesties die al jaren worden genoemd. De aandacht ging nu speciaal naar belastingvoordelen die multinationale ondernemingen weten uit te onderhandelen in ruil voor hun investeringen in ontwikkelingslanden, de sterke reductie van belastingafdrachten door interne vergoedingsprijzen – transfer pricing – en de druk die ontstaat op gezonde concurrentieverhoudingen door de concentratie van marktmacht bij grote internationale ondernemingen door overnames en fusies ter plekke. James D. Wolfensohn, president van de Wereldbank, was in zijn toespraak heel helder over het effect hiervan op de voortdurende armoede in ontwikkelingslanden.

Opzet van het Kurhauscongres was ondernemingen gevoelig te maken voor deze dimensies van hun internationale operaties. Het lukte maar ten dele. Traditioneel is de eerste vraag van veel ondernemers altijd al: tot hoever strekt mijn verantwoordelijkheid zich eigenlijk uit, met als ondertoon: komt daar nooit een eind aan, raak ik als ondernemer niet verstrikt in een openeindconstructie als telkens weer een nieuwe groepering een nieuw probleem op mijn agenda kan krijgen?

In die lijn was een deelnemer uit de bankwereld heel duidelijk: ‘Laten we ons beperken tot ”people” en ”planet”, sociale voorzieningen en milieuzaken. Daar hebben we onze handen al vol aan. Belastingconstructies en bescherming van gezonde mededinging moeten door de overheid ter hand worden genomen.’ Nee dus, zeker niet uitsluitend. Maar voor dat inzicht was een eendaags congres blijkbaar niet toereikend.

Nog ambitieuzer was het Nyenrode-congres over ‘onze verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties’. Als het al zoveel moeite kost om de verantwoordelijkheid van ondernemingen gelijke tred te doen houden met de mondialisering van hun investeringen en handelsbetrekkingen, hoeveel te meer zal dat gelden wanneer het gaat om extrapolering van verantwoordelijkheid in de tijd, naar toekomstige generaties toe? En dan gaat het niet simpel over de komende dertig jaar. Dat is een tijdsspanne waarmee iedereen met een hypotheek vertrouwd is. En ook de komende vijf generaties, als onze kleinkinderen grootouders zijn, blijken nog wel voor te stellen, als we ons een beetje concentreren. Maar daar voorbij wordt het vaag. Verantwoordelijkheid lost dan gemakkelijk op in ongrijpbaarheid.

De afhoudende reactie op verantwoordelijkheden ver over onze voorstelbare tijdsgrens heen werd bijna honderd jaar geleden al verwoord door de titelfiguur Ssasin in een roman die verscheen kort na de mislukte Russische revolutie van 1905, toen een omvangrijk arbeidersverzet genadeloos was neergeslagen. Te midden van het revolutionaire geweld vraagt Ssasin zich af: ‘Waarom zal ik mij nu laten ophangen opdat de arbeider van de 32ste eeuw genoeg te eten heeft en ongestoord met zijn vrouw naar bed kan?’ Lichtvoetiger, maar niet minder dodelijk, stond het ooit handgeschreven op een bord in een bruin café: ‘Wegens gebrek aan deelname is de toekomst afgelast.’ Zo blijft het tobben met toekomst en toekomstige generaties.

Kan het anders? Jawel, als aan twee voorwaarden wordt voldaan. De eerste is het besef dat een fatsoenlijke samenleving hart heeft voor de toekomst. Wat wij nu beslissen – of nalaten – bepaalt voor een belangrijk deel de contouren van de wereld van toekomstige generaties. Niemand kan ons dwingen om constructief over de toekomst na te denken, en als ons achteraf, in de 32ste eeuw of eerder, wordt verweten dat wij het niet hebben gedaan, zijn wij er niet meer. Maar de vraag blijft wel: hoe willen wij gekend en herinnerd worden, nu en in de toekomst? De brug naar de toekomstige generaties moeten wij zelf ontwerpen en aanleggen, ook al weten we niet precies waar de andere oever ligt. We moeten zelfs beslissen dat er een brug moet komen. Dat we inderdaad bereid zijn dat te doen is de wissel die de toekomst op ons trekt.

De tweede voorwaarde is nog veeleisender. We moeten ertoe bijdragen dat utopieën weer in de mode komen. Utopieën? Ja, beelden van een samenleving die onze verworvenheden ten volle uitbuit en onze tekorten heeft overwonnen. De principiële moeilijkheid met utopieën is: zij beschrijven wat ieder weldenkend en welvoelend mens zou wensen, zij beloven dat het mogelijk is, maar ze zijn minder welbespraakt over de weg erheen. Een utopie is de ontkenning van het onmogelijke, en dan is natuurlijk alles mogelijk. Dat neemt niet weg dat wij onszelf de opdracht kunnen geven: definieer de gewenste toekomst en hanteer deze definitie vervolgens als richtsnoer, als een realistische utopie. Alleen dán nemen wij verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties.

Wolfensohn zei het zo: ‘Ik kan u er niet van overtuigen dat dit het is wat moet gebeuren als u niet ziet dat dit het is wat moet gebeuren.’ Dat is het realistische deel. Nu het utopische nog.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.