Jochem Jantzen, directeur van het Instituut voor Toegepaste Milieu Economie (TME) in Den Haag, is in zijn nopjes. Hij heeft al een aantal ‘aardige’ reacties op zijn onderzoek naar de duurzaamheid van beursgenoteerde bedrijven gekregen. De meest uitgebreide van Akzo Nobel. Het bedrijf maakte in april bekend dat het zijn milieujaarverslag afschaft. Als argument noemt Akzo het gebrek aan belangstelling en de complexiteit van het samenstellen van de gegevens.
Volgens Jochem Jantzen zit het probleem van de milieujaarverslagen in de doelstelling daarvan. ‘Het is toch vooral ”window dressing”, de bedrijven stoppen er geen informatie in die interessant is voor de belegger. Tenminste, de informatie die er in staat is heel interessant voor de belegger, maar de informatie wordt zo gepresenteerd dat er eerst een aantal berekeningen op moet worden toegepast en dan wordt duidelijk dat er wel degelijk feiten in staan die van invloed zijn op de winst en de toekomstige winstontwikkeling. Maar daar moet je wel wat voor doen.’ En dat heeft Jantzen gedaan. Hij heeft de milieujaarverslagen van acht beursgenoteerde ondernemingen onderzocht en een methode ontwikkeld waarmee hij hun duurzame winst kan meten. Zijn methode, die in detail op www.tme.nu staat, is gebaseerd op de micro-economische theorie van de marginale kosten. ‘Je zoekt eigenlijk naar de optimale vervuiling. Ik weet dat ze bij Natuur & Milieu niet blij zijn met deze term, maar het komt erop neer dat je uitrekent wat gegeven een bepaalde hoeveelheid vervuiling de extra kosten zijn om die vervuiling te bestrijden en die moeten dan gelijk zijn aan de extra of marginale baten van de vermindering van die vervuiling, dat zijn onder andere maatschappelijke kosten. Het probleem van dit alles is dat we niet kunnen meten wat de marginale baten zijn. Daarom hebben wij aan de emissies van verschillende stoffen een prijskaartje gehangen.’ De prijs is dus gelijk aan de marginale kosten. Volgens TME is de prijs van de vervuiling door uitstoot van 1 kilo CO2 bijna 7 eurocent. Zware metalen kosten euro 295 per kilo en gevaarlijke stoffen kosten 41 eurocent per kilo.
‘Als je weet wat bedrijven uitstoten aan dit soort stoffen en hoeveel, kun je berekenen wat de kosten zijn voor een onderneming en hoeveel hun duurzame winst zou bedragen als ze deze kosten zouden doorberekenen’, aldus Jantzen. Dat betekent dat Shell, Crown van Gelder, DSM en KLM geen duurzame winst maken, sterker nog in de rode cijfers belanden. Bij Unilever, Akzo, Heineken en Philips liggen de externe milieukosten tussen de 1% en 2% van de omzet en dat heeft geen negatieve consequenties voor de winst. Hun winst is dus als duurzaam aan te merken.
Jantzen geeft onmiddellijk toe dat zijn systeem niet waterdicht is. Dat heeft aan de ene kant te maken met het grote gevoel van onbehagen van bedrijven, de overheid en andere instanties bij het geven van een prijskaartje aan emissies. Jantzen: ‘We hebben alleen maar gekeken naar de stoffen en de emissiecijfers die genoemd zijn in de milieujaarverslagen. Er zijn natuurlijk betere cijfers beschikbaar. Als ondernemingen een milieuvergunning aanvragen moeten ze tot in detail hun emissies en andere vervuilende aspecten van hun activiteiten beschrijven. Die gegevens zouden een veel beter beeld geven van de werkelijke milieukosten.’
Jantzen pleit voor een verplicht stramien voor de milieuverslaglegging en een verdere uitsplitsing van de gegevens. ‘In een milieujaarverslag wordt bijvoorbeeld watergebruik gemeld, maar we weten dan niet wat dat is. Is het drinkwatergebruik? Wat gebeurt er met het water dat gebruikt wordt bij de productie? Maar we zouden ook willen weten wat bedrijven gevaarlijk en ongevaarlijk afval noemen. En we willen natuurlijk de cijfers kunnen vergelijken. Dus net als in de financiële berichtgeving moeten daar regels voor komen.’
Over het belang van de berekening van de milieukosten van bedrijven is Jantzen duidelijk: ‘Het biedt meer en betere informatie over de winstgevendheid van bedrijven. Het is niet voor niets dat de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling, Triodos Bank, ABN Amro en de stichting Sobi van Pieter Lakeman in onze methode geïnteresseerd zijn. Het geeft de aandeelhouder weer een beter kijkje in de bedrijfskeuken.’