De SER onderschrijft ten volle de kabinetsambities om te werken naar een CO2-arme en circulaire economie. Voor de SER is het heel belangrijk dat dit gebeurt, tegen de achtergrond van het versterken van het arbeidsmarktbeleid.
Dit vereist dat de Nederlandse industrie de komende jaren versneld innoveert, inspeelt op de toekomstkansen en de kans krijgt zich zo te ontwikkelen tot de wereldtop in de energietransitie. Dat biedt de beste garantie voor voldoende werkgelegenheid. Dit staat in het SER-ontwerpadvies “Nationale klimaataanpak voor regionale industriële koplopers.”
De SER adviseert in dit rapport een goede mix van maatregelen waarmee de realisatie van de klimaatdoelen kan samengaan met gunstige werkgelegenheidseffecten. De kosten van de transitie moeten daarbij eerlijk worden verdeeld.
“Het is van groot belang dat de industrie haar internationale koppositie gaat inzetten om de energietransitie tot een succes te maken. Op deze manier kan de industrie een grote bijdrage blijven leveren aan werkgelegenheid en welvaart in ons land en tegelijkertijd de duurzaamheidsdoelen halen”, aldus Mariëtte Hamer, voorzitter van de SER.
Bredere aanpak op vier pijlers
De SER ziet dat de discussie over de terugdringing van broeikasgassen in de industrie zich de laatste tijd vooral toespitst op mogelijke instrumenten. Deze discussie is volgens de SER te beperkt en ontneemt het zicht op de brede doelen van het klimaatakkoord. De SER brengt daarom een breder advies, die uit vier pijlers bestaat: versterking van de regionale aanpak; versterking van arbeidsmarkt- en scholingsbeleid; bevorderen van innovatie en investeringen in nieuwe technologieën; en beprijzen van vermijdbare CO2-uitstoot om vernieuwing te versnellen.
De spil in de regionale economie: werken vanuit vijf clusters
Het samenhangende beleid krijgt vooral vorm in de vijf regionale energie-intensieve industriële clusters die ons land heeft, te weten: Rotterdam/Moerdijk, Zeeland (Terneuzen en omstreken), Noordzeekanaalgebied, Noord-Nederland en regio Geleen (Chemelot). In deze clusters bevinden zich de twaalf grote energie-intensieve bedrijven, die samen verantwoordelijk zijn voor driekwart van de industriële CO2-uitstoot in Nederland. Deze ‘grote twaalf’ hebben een spilfunctie in de hele regionale keten van bedrijven. Zij moeten de transitie vaart geven. De andere bedrijven in het cluster kunnen daar dan in meegaan en versterken zo deze ontwikkeling. Door de ketenrelaties werkt realisatie van koplopersposities door in de industriële omgeving maar ook ver daarbuiten, zoals levering van restwarmte voor gebouwen, CO2 aan kassen en meer groene waterstof voor elektriciteit.
De SER stelt voor dat de ‘grote twaalf’ in deze regionale clusters extra inspanningen plegen en het voortouw nemen bij het maken van meerjarige industriële koploperprogramma’s met ambitieuze doelen voor CO2-vermindering. De SER stelt ook voor dat de (uitvoering van de) koploperprogramma’s wordt beoordeeld en getoetst door een college van internationale experts om zeker te zijn dat met de koplopersprogramma’s inderdaad de grenzen van het reëel mogelijke op het vlak van innovatie en synergiebenutting worden opgezocht.
Arbeidsmarkt mee-ontwikkelen
Voor een succesvolle industriële transformatie is het van belang dat de arbeidsmarkt profiteert van de industriële ontwikkelingen. Scholing moet aansluiten bij de nieuwe ontwikkelingen in de regionale industriële clusters. Regionale samenwerking is nodig om te zorgen dat mensen die hun baan kwijtraken door de transitie terecht kunnen op de plekken waar nieuw werk ontstaat. Eerder zijn afspraken gemaakt over het opvangen van werkgelegenheidsverlies door de sluiting van kolencentrales. De SER geeft in het ontwerpadvies aan dat de ervaringen in de kolenketen gebruikt zullen worden bij de aanpak in andere sectoren die te maken hebben met de gevolgen van de energietransitie.
Verstandige CO2-heffing als prikkel om te vernieuwen
Om de industrie te stimuleren zo ambitieus mogelijk de CO2-doelen te realiseren adviseert de SER een verstandige invulling van een nationale CO2-heffing. Deze heffing kan qua systematiek zoveel mogelijk aansluiten bij het Europese emissiehandelssysteem (ETS) waarin in beginsel alleen de beste presterende tien procent van de industriële bedrijven geen heffing betalen. Deze nationale heffing zal volgens de SER het vermijdbare deel van de CO2-uitstoot moeten gaan en leiden tot de reductiedoelstelling voor de industrie, ten minste 14,3 Mton in 2030. Met de regionale koplopersprogramma’s wordt de vermijdbare CO2-uitstoot vergroot tot onder het niveau van de benchmarks.
De vormgeving van de heffing moet voor de SER te allen tijde voldoen aan de duurzaamheidsdoelen. Maar ook weglek van productie, verlies van werkgelegenheid en afname van investeringsbereidheid moeten voorkomen, bijvoorbeeld door onnodig investeringsruimte weg te nemen. Er moet rekening worden gehouden met de lange doorlooptijden van investeringen in de industrie om heffing over nog onvermijdbare uitstoot te voorkomen. Door over het vermijdbare deel te heffen, worden bedrijven gepikkeld tot innovatie en het doen van nieuwe investeringen om het vermijdbare verbruik terug te dringen.
De SER heeft met deze voorgestelde vormgeving de bezwaren en risico’s weg willen nemen die naar voren kwamen bij heffingen op onvermijdbare uitstoot en het voorgestelde bonus-/malussysteem.
Innovatie en subsidie belangrijk
Voor echte doorbraken zijn investeringen nodig in technologieën die nu nog in de kinderschoenen staan. Daarvoor zal subsidie nodig zijn, zowel uit nationale programma’s als EU-fondsen. Elk regionaal cluster innoveert op de manier die aansluit de sterke kant van dat cluster. Die hangt nauw samen met de regionale structuur van de economie. Onrendabele toppen in investeringsplannen zijn te verlagen via exploitatiesubsidies zoals de SDE++-regeling.
Eerlijke lastenverdeling
De SER onderschrijft de opvatting van het kabinet dat huishoudens en het mkb niet mogen opdraaien voor de kosten van de transitie in de industrie. Daarnaast is het met het oog op draagvlak en effectiviteit van het klimaatbeleid wenselijk dat burgers en mkb-bedrijven een concreet handelingsperspectief krijgen. Daarom is het nodig om burgers en bedrijven zowel in financiële als in praktische zin te ontzorgen, bijvoorbeeld op het gebied van energiebesparing (woningen) of energie-efficiënte maatregelen (mkb). Voorzieningen moeten worden getroffen om te voorkomen dat verduurzaming stuit op een gebrek aan financiële draagkracht.
Over dit ontwerp-advies
Dit advies is opgesteld op aanvraag van het kabinet en tot stand gekomen vanuit het bestuur van de SER. Het dagelijks bestuur stelt dit advies vrijdag 21 juni vast. Het advies vormt een reactie op de adviesaanvraag van 13 juni jongsleden. Hierin vraagt minister Wiebes de SER advies uit te brengen over een verstandige koers voor de industrie om de beoogde CO2-emissiereductie van 14,3 Mton in 2030 in relatie tot een sterke ontwikkeling van de Nederlandse arbeidsmarkt.