1. Inleiding

Op 29 november 2002 heeft de Ministerraad de internationale strategie van het Actieprogramma ‘Duurzame Daadkracht’ vastgesteld en op 4 juli 2003 heeft het Kabinet de nationale strategie geaccordeerd. Beide delen zijn aan de Tweede Kamer toegezonden. Deze voortgangsrapportage geeft aan hoe Nederland uitvoering heeft gegeven aan de acties uit het internationale deel van Duurzame Daadkracht, welke ervaringen zijn opgedaan en welke aanpassingen gepland zijn, teneinde uitvoering te geven aan de
afspraken die tijdens de World Summit on Sustainable Development (WSSD) te Johannesburg zijn gemaakt.

In de toekomst zullen de jaarlijkse rapportages van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor Milieu en Duurzaamheid, mede namens de meest betrokken bewindslieden, zowel de internationale als de nationale strategie betreffen om zodoende de samenhang tussen de nationale en de internationale strategie te benadrukken. Dit zal echter niet ten koste gaan van de herkenbaarheid van elk van de delen afzonderlijk. Jaarlijks zal eveneens gelijktijdig een voortgangsrapportage
over elk van de delen aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De afspraken die tijdens de WSSD zijn gemaakt onderstrepen het belang van een krachtige inzet voor duurzame ontwikkeling en hebben mede ten doel de zogeheten Millennium Development Goals (MDG’s) te realiseren. De MDG’s zijn concrete, kwantitatief gestelde doelstellingen op het terrein van o.a. gezondheid, onderwijs, armoede, milieu, vrouwen en kinderen in de ontwikkelingslanden.

De rapportage richt zich op de uitvoering van de aangekondigde acties rond de vijf thema’s die door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) voor de Wereldtop in Johannesburg als prioritair werden aangemerkt. De thema’s betreffen water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit, oftewel de zogenaamde WEHAB-thema’s. Nederland ondersteunt de oproep van de SGVN met acties op genoemde thema’s en zet zich vanwege de toegevoegde waarde van Nederland, de noodzaak van continuïteit in
de Nederlandse inspanningen en in de Nederlandse politiek en met inachtneming van de vraag uit partnerlanden extra in op het gebied van water en energie met een focus op Afrika. Nederland neemt in dit kader ondermeer deel aan zogeheten partnerschappen oftewel doelgerichte samenwerkingsverbanden tussen overheden, internationale organisaties, bedrijven en NGO’s.

In Duurzame Daadkracht wordt behalve aan de vijf WEHAB-thema’s ook aandacht besteed aan verduurzaming van handel en investeringen. Op deze wijze wordt de samenhang bewaakt tussen twee andere belangrijke internationale conferenties die in 2002 plaatsvonden, Financing for Development te Monterrey en de start van de WTO-onderhandelingsronde in Doha. Tevens wordt in de internationale strategie aandacht geschonken aan de dwarsdoorsnijdende thema’s armoedebestrijding en duurzame productie en
consumptie. Voorts is in het Nederlands beleid gekozen voor de focus op Afrika, met name via NEPAD, het New Partnership for African Development.

In deze eerste voortgangsrapportage wordt de opzet van de internationale strategie uit Duurzame Daadkracht gevolgd. Er wordt een overzicht gegeven van de institutionele follow-up op nationaal, regionaal en mondiaal niveau. Vervolgens komen per WEHAB-thema activiteiten aan de orde die in de afgelopen periode zijn ondernomen. Ook wordt aandacht besteed aan activiteiten die niet perse onder de WEHAB thema’s vallen maar vanuit de Nederlandse optiek belangrijk zijn voor het realiseren van duurzame
ontwikkeling zoals duurzaam consumeren en produceren en handel en investeringen. Voorts wordt ingegaan op de uitwerking van de WSSD-afspraken in het OS-beleid. Tenslotte volgt een korte toelichting op de voorbereiding van een communicatieplan waarmee het Nederlandse beleid op het gebied van duurzame ontwikkeling op heldere wijze aan het publiek gepresenteerd zal worden en wordt er een aantal conclusies getrokken over de tot nu toe bereikte resultaten bij de uitwerking van Duurzame Daadkracht.
In een bijlage zijn alle aangegane partnerschappen opgenomen waarbij per partnerschap een korte beschrijving van de stand van zaken wordt gegeven.

2. Institutionele follow-up

2.1 Nationaal

De organisatorische uitvoering van het WSSD Implementatieplan is neergelegd in de brief van 18 oktober 2002, die door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor Milieu en Duurzaamheid gezamenlijk naar de Tweede Kamer is gestuurd. Hierin is aangegeven dat de uitvoering van de nationale strategie wordt gecoördineerd door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en de uitvoering van de internationale strategie door het ministerie van
Buitenlandse Zaken.

Voor de internationale uitvoering is een interdepartementale werkgroep opgericht onder voorzitterschap van de ambassadeur voor Duurzame Ontwikkeling (AMDO). Aan deze zogeheten “Task Force Duurzame Ontwikkeling” wordt door de ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking, Financiën, Economische Zaken, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Sociale Zaken en
Werkgelegenheid deelgenomen.

2.2 Regionaal

2.2.1 EU

De regeringsleiders hebben tijdens de EU Voorjaarstop van maart 2003 de follow-up van Johannesburg besproken. Ook de verschillende Raden die zich bezig houden met aan duurzame ontwikkeling gerelateerde onderwerpen (landbouw, milieu, energie, ecofin en transport, ontwikkeling) hebben acties geformuleerd om invulling te geven aan de WSSD afspraken. De regeringsleiders stelden in hun conclusies onder meer dat de EU een eigen verantwoordelijkheid heeft om de WSSD-afspraken, waaraan ook de EU zich
heeft gecommitteerd, – onder meer op het gebied van water en sanitatie, bescherming van de zee, uitputting van visbestanden, chemicaliën en de bescherming van bossen en biodiversiteit – daadwerkelijk na te komen.

Ook zal follow-up worden gegeven aan de afspraken van Monterrey over de realisatie van de 0,7% ODA target. Daarnaast zal de EU zich inzetten voor eerlijke handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en exportkredieten consistent met duurzame ontwikkeling. De samenhang van deze WSSD-afspraken over verduurzaming van handel en investeringen met de uitkomsten van de Doha-handelsronde zal komend jaar ook aandacht van de Task Force krijgen. Tot slot werd het belang van het uitwerken van het in
Johannesburg aangekondigde 10-jaren raamwerk van programma’s ter bevordering van duurzame productie en consumptie benadrukt.

De uitvoering van de WSSD-afspraken zal goed in het oog gehouden worden bij de IGC-onderhandelingen volgend op de Europese Conventie en bij de invulling van het Nederlandse EU-Voorzitterschap (2e helft 2004). Inmiddels is er een Europese Milieu-agenda opgesteld waarin de Nederlandse ambities voor het Europese natuur en milieubeleid staan beschreven. Dit tegen de achtergrond dat het kabinet heeft gekozen voor een actieve Nederlandse inzet in Europees verband en de lat qua milieu-ambities hoog
wil leggen. In de aanloop naar de afgelopen Voorjaarsraad van 2003 heeft Nederland vanuit milieuperspectief sterk aangedrongen op de versterking van de milieupijler van de Lissabon-strategie onder meer door het vaststellen van (sectorale) ontkoppelingsdoelstellingen en de afschaffing van niet-duurzame subsidies. Op ambtelijk niveau worden in Brussel via de Raadswerkgroep voor Internationale Milieuaangelegenheden de vervolgafspraken van Johannesburg in de EU gecoördineerd en verder invulling
gegeven aan de EU-inzet op het gebied van duurzame ontwikkeling in VN-kader.

2.2.3 VN-ECE

De VN-ECE heeft voorafgaand aan Johannesburg een belangrijke rol gespeeld bij de voorbereiding van de Pan-Europese inbreng. Tijdens de Kiev-conferentie in mei 2003 is de rol van de VN-ECE bij de implementatie van de afspraken van Johannesburg herbevestigd en zijn specifieke acties afgesproken op het terrein van biodiversiteit (in het bijzonder de implementatie van de Pan-Europese Biologische en Landschapsstrategie), het bevorderen van duurzame energie, het verduurzamen van het visserijbeleid,
verbetering van waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer (in het bijzonder in Centraal Azië) en het ontwikkelen van activiteiten op het terrein van duurzaam consumeren en produceren. De VN-ECE heeft enerzijds een taak in de implementatie van de WSSD-afspraken en anderzijds de verantwoordelijkheid om ter voorbereiding van de CSD-bijeenkomsten in deze regio de activiteiten en partnerschappen te coördineren. Medio januari 2004 zal er ter voorbereiding van CSD 12 een bijeenkomst plaatsvinden.

2.3 Mondiaal

Veel aandacht is gegeven aan de verdere verankering van de uitkomsten van Johannesburg in internationale vervolgafspraken.

De elfde jaarlijkse zitting van de Commission on Sustainable Development (CSD) in New York was cruciaal. De Tweede Kamer is schriftelijk over de uitkomsten van de CSD geïnformeerd. De Nederlandse delegatie heeft zich, samen met een groot aantal andere delegaties, met succes ingezet voor het maken van zo concreet mogelijke afspraken over de CSD-agenda tot en met 2015. In twee-jaarlijkse cycli – het eerste jaar bestemd voor evaluatie van de tot dan toe bereikte resultaten(‘review’), alsmede de
identificatie van de ondervonden knelpunten; het tweede voor het opstellen van beleidsaanbevelingen (‘policy’) – staan thematisch geclusterde onderwerpen centraal. Daarnaast zullen telkens tevens enige dwarsdoorsnijdende thema’s aan bod komen: armoedebestrijding, duurzame consumptie en productie, de bescherming en behoud van de natuurlijke hulpbronnen, globalisering, gezondheid, de kleine eilandstaten, Afrika, middelen, gender, ontwikkeling en het institutioneel kader.

Voor 2004/2005 ligt het accent op water, sanitatie en menselijke nederzettingen, voor 2006/2007 op energie en klimaatverandering in combinatie met industriële ontwikkeling en luchtvervuiling en voor 2008/2009 op landbouw en rurale ontwikkeling, droogte en verwoestijning (focus op Afrika). Voor de jaren daarna zijn voorlopige thema’s aangegeven (waaronder in 2010/2011 Duurzame Productie en Consumptie), maar de CSD-vergadering kan tussentijds besluiten daarvan af te wijken.

Partnerschappen zijn bij de uitvoering van de WSSD-afspraken belangrijke instrumenten voor samenwerking. Tijdens de CSD-vergadering in 2003 zijn de eerder opgestelde richtlijnen voor partnerschappen formeel erkend. Aanmelding en registratie van partnerschappen bij de CSD en regelmatige rapportage geschiedt vrijwillig, maar is desondanks niet van vrijblijvende aard. Verplichte rapportage, zoals de EU wilde, stuitte op verzet van de VS. Wel kon een belangrijke wens van de G77 worden vervuld
doordat overeenstemming werd bereikt over de noodzaak van additionaliteit, iets waar ook Nederland sterk op heeft aangedrongen. Zo wordt nu expliciet gesteld dat nieuwe partnerschappen vooral dienen om het beschikbaar komen van de additionele middelen te bevorderen.

Nederland is tevreden over de gekozen prioriteiten en afspraken over de te volgen werkwijze. De voorbereidingen voor de eerste 2-jaar-cyclus over water, sanitatie en menselijke nederzettingen en de samenhang hiertussen, zullen op nationaal niveau en in EU-verband plaatsvinden. De Task Force zal een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de Nederlandse inzet.

Internationale verankering van het WEHAB-thema “water” vond plaats via het 3e World Water Forum in maart 2003 (Kyoto). Hierover wordt elders in de rapportage meer vermeld.

Ook de Beheersraad van het United Nations Environment Programme (UNEP) heeft tijdens haar 22ste zitting in februari 2003 aandacht besteed aan de afspraken van de WSSD en de betekenis er van voor het werk van de organisatie. Besloten is het WSSD-actieprogramma tot leidraad voor het UNEP- werkprogramma te maken en tevens een apart programma voor duurzaam consumeren en produceren te starten. UNEP is daarnaast actief betrokken bij een aantal partnerschappen.

Door de ad-hoc VN werkgroep voor de Integrale Follow-Up van VN-toppen is vastgelegd dat duurzame ontwikkeling een centraal element vormt voor de VN-activiteiten en in het bijzonder voor de realisatie van de MDG’s. Wat betreft het vervolg van Toppen, waaronder de WSSD en de FfD, is in VN-kader voorgesteld dat de ECOSOC een nadrukkelijkere rol krijgt in de ‘cross-sectoral review’ van de uitkomsten van VN-toppen en dat de AVVN het integrale vervolg van Toppen jaarlijks op de agenda zet. Het
versterken van die onderlinge samenhang heeft Nederland altijd uitgedragen. Tijdens de komende AVVN zal hierover een definitief besluit worden genomen.

3. De WEHAB-thema’s

De internationale strategie van Nederland op het gebied van duurzame ontwikkeling sluit aan bij de zogeheten WEHAB-thema’s (Water, Environment, Health, Agriculture, Biodiversity). Deze thema’s voldoen aan de voor Nederland relevante criteria, zoals Nederlandse betrokkenheid, continuïteit van beleid en draagvlak in de Nederlandse politiek en samenleving. De partnerschappen waaraan Nederland deelneemt zijn per thema onderverdeeld. Hieronder wordt per WEHAB-thema de voortgang aangegeven, waarbij
ook de stand van zaken van de betrokken partnerschappen wordt vermeld.

In de bijlage zijn de, in Duurzame Daadkracht genoemde, partnerschappen opgenomen waarbij in het kort de stand van zaken wordt beschreven.

3.1. Water

Water heeft in het vervolg van de WSSD de komende jaren een hoge prioriteit. Het raakt aan vrijwel alle thema’s van de internationale ontwikkelingsagenda en de potentiële bijdrage aan armoedebestrijding is groot. Er liggen tal van opgaven en de organisatie van de watervoorziening is onderwerp van maatschappelijk debat als het gaat om de inbreng van de private sector, mede in relatie tot betaalbaarheid en toegang tot water voor de allerarmsten.

Het is belangrijk dat schaarse watervoorraden op een duurzame manier worden beheerd en dat het gebruik (b.v. voor drinkwater, irrigatie) in evenwicht blijft met de watervoorraad. Hiervoor is een integraal beheer van watervoorraden noodzakelijk. Tal van ontwikkelingslanden staan voor de uitdaging om integraal waterbeheerplannen op te stellen: de uitdaging op watergebied is enorm, de middelen zijn echter beperkt. Nederland heeft veel expertise en capaciteit op watergebied opgebouwd en heeft zich
de laatste jaren sterk geprofileerd. De Nederlandse inzet is gericht op een zo effectief mogelijke bijdrage aan het bereiken van de WSSD-doelen. In dit licht zal de Nederlandse inzet worden geïntensiveerd en wordt ondermeer bekeken hoe het programma ‘Partners voor Water’ tevens tot concrete actie kan leiden om deze doelen te halen.

Wereld Water Forum

Op het 3e Wereld Water Forum in Kyoto heeft Nederland ingezet op versterkte aandacht voor armoedebestrijding en klimaatverandering. Aan dit forum nam Nederland deel op ministerieel niveau. In de slotverklaring van de ministeriële conferentie zijn de genoemde accenten echter onvoldoende terug te vinden.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in Kyoto aangegeven zich te zullen inzetten voor het bevorderen van de dialoog tussen de publieke en private sector, inclusief NGO’s. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft bij die gelegenheid twee intentieverklaringen ondertekend gericht op integraal waterbeheer. Daarin staat doelgerichte samenwerking tussen riviercommissies en landen op het gebied van o.a. veiligheid (overstromingsproblematiek) centraal. Ook in eigen land is bij
meerdere gelegenheden aandacht gevraagd voor de rol van de overheid en de betrokkenheid van de publieke sector bij een zo belangrijke infrastructurele basisvoorziening. Deze inzet was mogelijk mede dankzij de activiteiten van het Netherlands Water Partnership (NWP) en de Nederlandse vrouwenorganisaties, die ook in de regeringsdelegatie vertegenwoordigd waren. Nederland heeft in Kyoto tevens aandacht gevraagd voor de noodzaak van verstandig beheer en gebruik van water voor de landbouw.

NWP en UNESCO-IHE (Institute for Water Education) hebben aangeboden om de publiek-private dialoog te faciliteren. Met hen wordt overlegd over de vorm van een doelgerichte dialoog, om te beginnen met 1 of 2 ontwikkelingslanden, waar de waterproblematiek acuut is en de beschikbaarheid van publieke middelen – nationaal en donorgeld – onvoldoende. In deze landen zou door middel van zo’n dialoog onderzocht moeten worden welke hindernissen en mogelijkheden er zijn bij het matchen van publieke met
private middelen.

Met het Global Water Partnership wordt overlegd hoe bij een zelfde soort internationale dialoog een dergelijke concrete benadering gevolgd kan worden. Het maatschappelijk debat is daarbij geen doel op zichzelf, maar simpelweg een middel om in ontwikkelingslanden meer water uit de kraan te krijgen. In Nederland is hierbij een rol weggelegd voor Partners voor Water, in afstemming met de Task Force Johannesburg. Hierover worden thans afspraken gemaakt.

3.1.1.Partnerschappen en water (zie ook bijlage)
EU Water Initiative ‘Water for Life’.(EUWI):

Dit partnerschap is een van de twee partnerschappen die de EU in Johannesburg met veel nadruk gepresenteerd heeft. Het partnerschap staat onder coördinatie van de Europese Commissie. Het partnerschap is een forum gericht op beleidsafstemming – binnen de EU, maar ook bijvoorbeeld met het Africa Water Initiatief (zie hieronder). Een echt gezamenlijke richting ontbreekt nog hoewel één van de doelen het versterken is van de daadwerkelijke uitvoering en ownership van concrete projecten in
ontwikkelingslanden. Er is elke twee maanden een steeds verder uitdijende multi stakeholder dialoog, waarin tot nu toe voornamelijk informatie wordt uitgewisseld. Wel is sprake van een snel groeiend aantal organisaties en overheden dat hieraan deelneemt. Ook grote private ondernemingen als Suez, Vivendi en Thames Water zijn er bij betrokken.

Het genereren van additionele financiering (zowel publiek als privaat) verloopt moeizaam ondanks eerdere toezegging van de Commissie om hiervoor 1 miljard euro vrij te maken binnen de OS middelen. Er wordt voor 2003 nog geen financieel beslag vanuit Nederland verwacht. In Duurzame Daadkracht is voor EUWI 4 miljoen euro per jaar uitgetrokken.

Strategisch doel:

Dit Europees initiatief kan uitgroeien tot een belangrijk forum waar overheden, bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld tot beleidsafstemming komen en kan leiden tot identificatie van specifieke publiek-private partnerschappen. Een dergelijk breed platform bestaat nu nog niet.

Inzet:

De Nederlandse betrokkenheid op het concreet invulling geven aan dit initiatief. Het komend Nederlands EU-voorzitterschap en de Nederlandse toezegging tijdens WWF3 om publieke- en private partijen dichter bij elkaar te brengen biedt hiertoe kansen.

Clean Water for the Poor:

Dit partnerschap bestaat uit drie projecten: een Urban Water Initiative, een West Africa Water Initiative en een Clean Water Investment Initiative, en wordt gecoördineerd door de VS (USAID).

Doel is, zeer concreet, een goede voorziening in drinkwater en sanitatie in de context van armoedebestrijding. Bij dit partnerschap is een zeer beperkt aantal bedrijven en NGO’s betrokken. Nederland heeft, net als Japan, belangstelling uitgesproken om mee te doen en heeft reeds

deelgenomen aan een verkenningsmissie in West-Afrika. Daar moeten in 2008 een half miljoen mensen van drinkwater en sanitatie zijn voorzien.

Nederland stelt jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar op een totale begroting van 41 miljoen. Uit andere bronnen – Hilton Foundation en World Vision – is inmiddels al 34 miljoen US$ beschikbaar gesteld.

Strategisch doel:

Het partnerschap beoogt op een korte termijn en concreet, de leefomstandigheden van veel arme mensen te verbeteren.

Inzet:

Nederlandse deelname zal worden gecontinueerd. Het partnerschap leidt op korte termijn (begin 2004) tot implementatie. Het participatieve karakter van het partnerschap kan nog worden versterkt. Nederlandse NGO’s met partners in de regio hebben reeds belangstelling getoond om hieraan mee te doen.

Global Water Partnership (GWP):

Dit reeds, vóór Johannesburg, bestaande partnerschap richt zich op een gecoördineerde ontwikkeling en beheer van water en gerelateerde hulpbronnen (Integrated Water Resource Management). Er zijn reeds veel overheden, internationale organisaties, bedrijven en NGO’s bij het GWP betrokken. Het GWP is bezig regionale netwerken op te zetten voor waterbeheer over de hele wereld. Samen met Zweden en Engeland heeft Nederland mee gedaan aan een evaluatie over organisatie, behaalde resultaten en
werkwijze van het GWP. Deze evaluatie kwam tot positieve bevindingen. Nederland is ook vertegenwoordigd in de Advisory Board en zorgt voor een gecoördineerde nationale inbreng via de interdepartementale overleggroep ‘Partners voor Water’.

GWP is initiatiefnemer en organisator van de Wereld Water Fora.

Nederland geeft jaarlijks een kern-bijdrage van 0,9 miljoen. Vorig jaar is in de voorbereiding van WWF3 in totaal 3 miljoen aan GWP beschikbaar gesteld. Het financieel beslag voor 2003 ligt op het niveau van de jaarlijkse kern-bijdrage. Via netwerken en partner organisaties in met name Afrika is het GWP trekker van een initiatief om in diverse landen de totstandkoming van Integrated Water Resource Management Plannen te faciliteren.

Strategisch doel:

Het GWP is een toonaangevend wereldwijd waternetwerk en bevordert integraal waterbeheer. Door de betrokkenheid van veel verschillende belanghebbenden is er veel potentie om samenhangende regionale- en nationale strategieën voor integraal waterbeheer op te stellen.

Inzet:

Het GWP is een goed functionerend netwerk. Nederland zal actief blijven participeren. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking is gevraagd in GWP-kader actief invulling te geven aan haar, in Kyoto, gedane toezegging zich te willen inzetten voor het wegnemen van hindernissen voor publiek-private samenwerking in de watersector. Hieraan wordt momenteel uitwerking gegeven.

Africa Water Facility:

Doel van dit partnerschap is om door instelling van een financieel mechanisme belemmeringen weg te nemen voor de mobilisatie van kapitaal ter ontwikkeling van de watersector. Het partnerschap wordt gecoördineerd door de African Development Bank (AfDB) en is in sterke mate aan NEPAD gelieerd. Naast Afrikaanse landen hebben onder meer ook Canada, VK (DfID) en de EU zich aangesloten. Bedrijven en NGO’s hebben reeds belangstelling getoond om bij te dragen aan invulling van dit partnerschap.

Nederland heeft reeds financiering beschikbaar gesteld in de vorm van een partnerschap met de AfDB waarmee de voorbereiding van de AWF vorm krijgt, o.a. door middel van een consultatief proces in Afrika zelf. De voorbereidende fase zal tijdens een bijeenkomst van de Pan African Conference and Partnership Conference on Water in Addis eind van dit jaar afgesloten worden, waarna het AWF vanaf 2004 operationeel zal zijn. Aan Afrikaanse zijde wordt druk gewerkt aan voorstellen die tezijnertijd ter
financiering door de African Water Facility zullen worden aangeboden.

Nederland heeft in Duurzame Daadkracht 3 miljoen Euro per jaar toegezegd. Dit jaar zullen geen uitgaven meer worden gedaan. Naar verwachting wel in het begin van 2004.

Strategisch doel:

Het AWF is een eigen initiatief van Afrikaanse landen in het kader van NEPAD en versterkt als zodanig de capaciteit. Tevens is dit financieel mechanisme speciaal gericht op Afrika en kan het wellicht extra kapitaal mobiliseren en vraaggericht werken.

Inzet:

Binnen het European Water Initiative en het Global Water Partnership zal gezocht worden naar mogelijkheden voor structurele samenwerking met- en steun aan het Africa Water Facility. Met name dit initiatief, dat immers alleen al vanwege de hoge mate van ownership aan Afrikaanse kant (NEPAD) potentieel zeer ontwikkelingsrelevant is, is voor Nederland interessant.

White Water to Blue Water (WW2BW)

Dit partnerschap stimuleert integraal waterbeheer en duurzaamheid in het Caribische gebied. Het wordt getrokken door de Verenigde Staten met betrokkenheid van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Canada en Nederland. Er wordt ondermeer gestreefd naar versterking van nationale en regionale capaciteiten van waterbeheer, verbetering van de samenwerking tussen overheden, regionale organisaties en maatschappij en het betrekken van bedrijfsleven in groeisectoren zoals scheepvaart en toerisme.

Nederland heeft in Duurzame Daadkracht een bijdrage in expertise en financiën (via Partners voor Water) toegezegd. Er wordt een conferentie beoogd in 2004 waarin alle stakeholders zijn vertegenwoordigd en waar de betrokkenheid aan Caribische kant verder gestalte kan krijgen.

Strategisch doel:

Bevordering van de samenwerking op het gebied van integraal waterbeheer met de VS, VK en Frankrijk in relatie tot de landen in het Caribische gebied.

Inzet:

Het is van belang dit partnerschap te continueren omdat het partnerschap specifiek is gericht op de Caribische regio en de relatie met scheepvaart en toerisme.

Versterking UNEP regional seas programme (OSPAR- Abidjan)-

Dit partnerschap beoogt uitvoering te geven aan de afspraak uit het WSSD Actieplan om regionale zeeconventies en programma’s te versterken. Er is een sterke betrokkenheid van het regionale zeeprogramma van West Afrika (Abidjan-Conventie), waarin Ivoorkust een coördinerende rol speelt. Samenwerkingspartners zijn: het regionale zeeverdrag voor de Noord-Oost Atlantische Oceaan (OSPAR conventie) en UNEP (GPA). Onlangs is op de OSPAR Ministersconferentie (juni 2003) door alle verschillende partijen
afgesproken om in het najaar een eerste workshop in West Afrika te organiseren.-

Nederland heeft in Duurzame Daadkracht een bijdrage in expertise en financiën (via Partners voor Water) toegezegd. Door West Afrika is duidelijk als prioriteit aangegeven om een eerste workshop te houden op een inhoudelijk thema (op het gebied van biodiversiteit). Het is belangrijk om bij dit partnerschap ook betrokkenheid van het bedrijfsleven te stimuleren, dit zal vanuit Nederland in het vervolgtraject van dit partnerschap in 2004 worden ingebracht. Betrokkenheid van NGO’s is gewaarborgd
vanuit o.a. het Wereldnatuurfonds.

Strategisch doel:

Het doel is om via dit partnerschap betrokkenheid van het bedrijfsleven te stimuleren.

Inzet:

Het partnerschap begint redelijk vorm te krijgen. Met name het draagvlak vanuit de regio en de betrokkenheid van het Wereldnatuurfonds maken dit voor Nederland een interessant partnerschap. Nederland zal zich inzetten voor de uitwerking van concrete plannen om zodoende het bedrijfsleven een rol te laten vervullen in dit partnerschap.

3.2. Energie

De EU heeft in Johannesburg een Hernieuwbare Energie coalitie gelanceerd. Van de coalitie zijn inmiddels veel landen, waaronder Afrikaanse, lid. De coalitie beoogt in de landen die deelnemen ambitieuze afspraken te maken over het aandeel duurzame energie in de energievoorziening. Hiertoe worden een aantal conferenties georganiseerd. Een startbijeenkomst heeft in juni plaatsgevonden met deelname van de staatssecretaris van VROM. In 2003 organiseert Denemarken een conferentie over de marktkansen
voor vernieuwbare energie. In 2004 organiseert Duitsland een vervolgconferentie.

In de laatste CSD vergadering is besloten dat energie in de tweede CSD-cyclus (2006/2007) prioriteit zal krijgen. Nederland kan zich goed vinden in deze keuze, maar stelt dat goede nieuwe initiatieven niet tot dan op de plank mogen blijven liggen. Op nationaal niveau is op verzoek van Ontwikkelingssamenwerking, door het NCDO en ETC een consultatie georganiseerd waar bedrijven en NGO’s zijn geïnformeerd over de uitkomsten van de WSSD en de Nederlandse beleidsvoornemens terzake. Nederland neemt
deel aan twee WSSD-partnerschappen op het gebied van energie (zie hieronder). Gestreefd zal worden naar grotere betrokkenheid van Nederlandse stakeholders bij deze partnerschappen.

3.2.1. Partnerschappen en energie (zie ook de bijlage)

EU Partnership Energie voor Armoedebestrijding (EUEI):

Dit partnerschap is door de EU als één van de twee speerpunten op het gebied van partnerschappen in Johannesburg gepresenteerd. Het partnerschap wil een politieke impuls geven aan de ontwikkelingssamenwerking op het gebied van energie en armoede. Aan het stakeholders platform nemen zo’n 30 NGO’s en bedrijven deel. Een aanzienlijk aantal Afrikaanse landen heeft belangstelling om in dit partnerschap mee te doen. Voor november 2003 is een Africa-workshop gepland. Er zijn met dit partnerschap,
waarvoor in Duurzame Daadkracht jaarlijks 0,5 miljoen euro jaarlijks is uitgetrokken, voor dit jaar nog geen kosten gemoeid.

Strategisch doel:

Nederland ziet het partnerschap als middel om de EU-ontwikkelingssamenwerking te beïnvloeden en eigen ervaring en gedachtegoed in te brengen.

Inzet:

Het streven is gericht op het actief betrekken van ontwikkelingslanden bij dit partnerschap. Daarnaast is het nodig om de Europese Commissie te bewegen substantieel gelden voor het energiepartnerschap vrij te maken.

Global Village Energy Partnership:

Dit partnerschap, met ruim 122 deelnemers, wordt gecoördineerd door de Wereldbank en de UNDP. Doel van dit partnerschap is armoedebestrijding door versnelde energievoorziening ten behoeve van de armen en ondersteuning van ontwikkelingslanden bij het opzetten van een energiebeleid en de financiering van de uitvoering. Implementatie is voorzien via de opstelling van nationale plannen gerelateerd aan PRSP’s en een GVEP business-plan dat al door meerdere donoren is goedgekeurd. Uiteindelijk dienen
de doelen met betrekking tot energievoorziening aan de armen volledig geïntegreerd te worden in de PRSP’s. Tevens bestaat een raakvlak met de aandacht voor menselijke nederzettingen (onderdeel van de 1e CSD cyclus). Er is inmiddels een groot aantal NGO’s en bedrijven (waaronder Shell en NUON) bij het partnerschap betrokken, alsmede een aantal regeringen van rijke- en ontwikkelingslanden.

De beoogde resultaten zijn in zeer concrete termen gedefinieerd. In 2012 moeten 400 miljoen extra burgers toegang hebben tot moderne energievoorziening en moeten 50.000 extra instellingen (scholen, ziekenhuizen) toegang hebben tot energie. Inmiddels hebben 3 consultaties op ministerieel niveau in Afrika plaatsgevonden, waarbij telkens 5 landen aanwezig zijn. Nederland voorziet een bijdrage van 2,5 miljoen per jaar. Voor 2003 is dit bedrag al overgemaakt.

Strategisch doel:

Het betrekken van de private sector bij ontwikkelingssamenwerking op het gebied van energievoorziening.

Inzet:

Het is een breed opgezet partnerschap. De inzet is om hiermee door te gaan en ook volgend jaar weer een bijdrage van 2,5 miljoen beschikbaar te stellen.

3.3. Gezondheid.

Verbetering van de gezondheid en de toegang tot gezondheidszorg nemen in de lijst van Millenium Development Goals een prominente plek in. Verwezenlijking van die doelen – reductie met 2/3 van de kindersterfte en met 3/4 van de moedersterfte, het teweegbrengen van een ommekeer in de verspreiding van AIDS, malaria en andere ernstige ziekten – moet in 2015 bereikt zijn. Om dat te kunnen realiseren moeten nu reeds wezenlijke stappen worden gezet. Belangrijk onderdeel hiervan is de aandacht voor
chemicaliën die de gezondheid bedreigen. In diverse fora is Nederland actief bij de aanpak hiervan: via de UNEP, OESO, en via diverse VN-verdragen zoals het Verdrag van Stockholm en van Rotterdam (POP’s en PIC).

Nederland wil tevens een bijdrage leveren aan het oplossen van de tekort aan gekwalificeerde menskracht in de gezondheidszorg in een aantal te selecteren landen. Voorts wil Nederland komen tot ‘mainstreaming’ van een multisectoraal AIDS-beleid. Aan beide voornemens is in het afgelopen half jaar een eerste uitvoering gegeven, met name via de twee WSSD-partnerschappen, waarin Nederland participeert.

3.3.1. Partnerschappen en gezondheid (zie ook de bijlage)

Partnership for Clean Fuels and Vehicles:

Dit partnerschap is gericht op verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de gezondheidsschade door het terugdringen van het lood-gehalte in benzine. UNEP speelt een coördinerende rol. Een groot aantal regeringen uit Noord en Zuid neemt hieraan deel, ook NGO’s en zowel producenten van voertuigen als van brandstoffen zijn hierbij betrokken. UNEP heeft een clearing house opgericht om (technische) informatie wereldwijd te kunnen delen. Voor meerdere Afrikaanse landen zijn concrete
plannen om tot lood-reductie te komen in voorbereiding. De Nederlandse bijdrage is dit jaar 125.000 euro, met als inzet de realisatie van loodvrije benzine in de Afrikaanse regio.

Strategisch doel:

Verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de gezondheidsschade, met name in grote steden in ontwikkelingslanden, door terugdringing van schadelijke voertuigemissies. Door de brede participatie van bedrijfsleven, overheden, internationale organisaties en NGO’s kan dit partnerschap hier de noodzakelijke inzet voor mobiliseren.

Inzet:

Het partnerschap is voortvarend van start gegaan en er kunnen potentieel belangrijke resultaten worden geboekt. Het advies is om met dit partnerschap door te gaan.

European and Developing Countries Clinical Trial Partnership (EDCTP):

Doel van dit partnerschap is de versnelling van de ontwikkeling van nieuwe ‘klinische interventies’ ter bestrijding van HIV/AIDS. Er zijn vooralsnog vooral regeringen – Noord en Zuid – en internationale organisaties (waaronder WHO) betrokken. Over eventuele deelname van NGO’s en bedrijven is nog weinig bekend. Het partnerschap houdt zich bezig met de identificatie en financiering van R&D, de selectie van proefprojecten in Afrika en de vestiging van netwerken van onderzoeksinstituten als
middel voor capaciteitsversterking.

De Europese Commissie heeft 200 miljoen euro toegezegd voor een periode van 5 jaar, de lidstaten zouden uit hun onderzoeksbudgetten een vergelijkbaar bedrag moeten bijdragen, evenals het bedrijfsleven. Nederland draagt voor de komende vijf jaar ook nog 20 miljoen uit ODA-middelen bij, met name voor versterking van de onderzoekscapaciteit in het zuiden. Het EDCTP-secretariaat wordt ondergebracht bij het NWO in Den Haag.

Strategisch doel:

Versnelling van de ontwikkeling van nieuwe ‘klinische interventies’ ter bestrijding van HIV/AIDS.

Inzet:

Een partnerschap dat reeds in uitvoering is, en waar Nederland een belangrijke rol in speelt.

Het advies is om hiermee door te gaan en in EU-verband te blijven aandringen op verdere bijdragen van de lidstaten.

3.4. Landbouw

De aandacht voor duurzame landbouw en voedselzekerheid is de afgelopen periode in internationaal verband verder toegenomen, hetgeen door Nederland in de diverse fora wordt ondersteund. De meeste aandacht is uitgegaan naar de, op basis van de Doha-uitkomsten, recente WTO onderhandelingsronde. Nederland heeft daarbij ingezet op verdergaande handelsliberalisering op een manier die coherent is met de uitgangspunten van de WSSD. Daarbij kan gedacht worden aan het vergroten van de markttoegang voor
ontwikkelingslanden, afbouw van productiesubsidies, non-trade concerns zoals milieu, voedselveiligheid, dierenwelzijn en bevordering van de handel in biologische producten.

Tijdens de laatste CSD-bijeenkomst is besloten dat landbouw en rurale ontwikkeling hoofdthema’s zijn voor de 3e tweejarige cyclus (2008/2009). Dan kan de balans worden opgemaakt van de implementatie van duurzaamheidsdoelstellingen in daaraan voorafgaande jaren, onder meer via het handelsspoor.

Het High Level Segment van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC), 30 juni tot 2 juli 2003, heeft geheel in het teken van rurale ontwikkeling en duurzame landbouw gestaan. Geconstateerd is dat rurale ontwikkeling essentieel is voor het realiseren van duurzame ontwikkeling en de Millennium Doelstellingen, alleen al omdat driekwart van de armen op het platteland leeft. Internationale organisaties, ontwikkelingslanden en westerse landen hebben aangegeven meer middelen te zullen
vrijmaken voor de realisatie van beleid en programma’s voor duurzame landbouw.

In aanvulling op de actieve rol van Nederland in deze internationale fora is de regering tevens volop bezig met de uitvoering van de, op 2 december 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden, Notitie Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking – Landbouw. Deze notitie is mede leidraad geweest voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, zoals overeengekomen tijdens de EU Landbouwraad in juni van dit jaar. Er is besloten ondersteuning van agrariërs voortaan los te koppelen van de
hoeveelheid product door deze voortaan te baseren op criteria zoals natuur- en landschapsbeheer en dierenwelzijn. Daarmee wordt in belangrijke mate invulling gegeven aan het terugdringen van handelsverstorende subsidies.

3.4.1. Partnerschappen en Landbouw (zie ook de bijlage)

Market Access through meeting quality standards.

Het gaat hier om een door Nederland, met name door LNV en OS, geïnitieerd publiek-privaat partnerschap waarin verder Indonesië, Maleisië, Vietnam, Zuid-Afrika, Tanzania, Uganda en Zambia participeren. Doel is de verbetering van markttoegang tot westerse markten voor voedsel en (andere) agrarische producten uit ontwikkelingslanden door verbeterde samenwerking op het terrein van kwaliteitsstandaarden. Dit doel wordt verbonden aan doelen op het gebied van armoedebestrijding en duurzame
ontwikkeling (b.v. duurzaam gebruik, milieu- en sociale effecten ). De partnerlanden hebben aangegeven voor welke productgroepen zij willen samenwerken bij het opbouwen van capaciteit om aan de eisen van de Europese markt te kunnen voldoen. Er worden nu landen-specifieke en vraaggestuurde analyses gemaakt van kansen en bedreigingen. Voor Maleisië en Indonesie is de vraag-identificatie voor palmolie afgerond en volgt op korte termijn de identificatie voor de export van garnalen en van tropisch
fruit. In Vietnam wordt gekeken naar de behoeften in de visserij/garnalenteelt. Voor Zambia, Uganda en Tanzania is vastgesteld dat het partnerschap zich op de fruit- en groentesector zal richten. Voor Zuid-Afrika is een verkenning gestart van export van vlees in relatie tot veterinaire eisen.

Voor 2003 is door Nederland 0,5 miljoen euro begroot en tot 2006 2,5 miljoen euro per jaar.

Voor alle landen wordt ingezet op vergaande samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en NGO’s. Voor Indonesië en Maleisië zijn tevens reeds Nederlandse bedrijven betrokken. Het gaat hierbij om diverse bedrijven onder coördinatie van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën, respectievelijk visimporterende bedrijven en Unilever. Ook bij de andere landen zal gezocht worden naar een actieve bijdrage van Nederlandse bedrijven.

Strategisch doel:

Doel van het partnerschap is om handen-en-voeten te geven aan de veel geuite wens van ontwikkelingslanden om toegang tot westerse markten te verkrijgen. Dit gebeurt vraaggestuurd aan de hand van specifieke producten en door bottle necks aan te pakken waar het gaat om het voldoen aan kwaliteitseisen die westerse markten aan deze producten stellen. Naast het vergroten van de markttoegang voor deze producten als zodanig is het partnerschap een oproep aan andere landen en organisaties om rekening
te houden met belangen van ontwikkelingslanden en concreet met ze te gaan samenwerken. Het partnerschap leidt verder tot platformen waarin tevens wordt ingegaan op armoedebestrijding en natuur- en milieubeheer.

Inzet:

De partners in het partnerschap hebben al meerdere activiteiten ontplooid. Dit samenwerkingsverband is bij uitstek een publiek-private partnerschap. Het is innovatief doordat partners in de gehele handelsketen worden betrokken. Bovendien heeft het de potentie om een signaalfunctie te gaan vervullen. Een belangrijk punt is er voor te zorgen dat een vergroting van de export vanuit ontwikkelingslanden daadwerkelijk leidt tot armoedebestrijding (in het bijzonder positie van smallholders) en
maximaal gebaseerd is op natuur- en milieuvriendelijke productie en verwerking.

Sustainable Agriculture and Rural Development Initiative (SARD) :

Doel is de promotie van duurzame landbouw door verbeterde toegang tot hulpbronnen en het stimuleren van good practices. Ook de arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd. Het initiatief is afkomstig van een aantal boerenorganisaties en vakbonden. Er is door diverse regeringen interesse getoond, maar niet door bedrijven en/of internationale organisaties. Het brede consultatieproces heeft helaas nog geen concreet voorstel opgeleverd. In Duurzame Daadkracht wordt voor dit partnerschap een half
miljoen euro per jaar uitgetrokken.

Strategisch doel:

Het partnerschap beoogt een brug te slaan tussen de mondiale uitgangspunten van duurzame landbouw en de praktijk in ontwikkelingslanden.

Inzet:

SARD is en blijft een twijfelgeval. Er is weinig nieuws onder de zon sinds de lancering en concrete voorstellen ontbreken. Voordeel van de twijfel is dat een aantal initiatiefnemers en partnerlanden dit thans terdege beseft en probeert een slag te maken. Conclusie derhalve voorlopig nog aanhouden, zij het dat vooralsnog de (ongedeelde) middelen voor LAND/SARD geheel dienen te worden gereserveerd voor LAND. Bekeken zal worden of Nederland hierbij betrokken dient te blijven.

Land Alliances for National Development (LAND):

Doel is de bevordering van de toegang tot land voor de armen door de ondersteuning van het proces van landhervorming in 5 landen. De Land Coalition treedt daarbij als facilitator op. Zuid-Afrika, Guatemala, Indonesië en de Filippijnen participeren. Het gaat om nationale partnerschappen die de samenwerking bevorderen tussen regeringen en CSO’s/NGO’s op het vlak van landhervorming. Er is geen betrokkenheid van het bedrijfsleven. Nederland voorziet in een bijdrage van 200.000 euro. Van andere
financiers is niets bekend. Daarnaast zal Nederland ook, indien de partnerlanden dat willen, expertise ter beschikking stellen, bijvoorbeeld over landinrichting of de rol van coöperaties.

Strategisch doel:

Landhervorming is een politiek beladen maar voor de armen uitermate belangrijk onderwerp. Facilitatie van een dialoog tussen belanghebbenden door een neutrale organisatie biedt wellicht de mogelijkheid om de impasses te doorbreken.

Inzet:

Het LAND-partnerschap is goed op gang gekomen. De gereserveerde middelen zullen volledig kunnen worden benut. Bekeken zal worden of dit partnerschap uitgebreid kan worden naar andere landen.

3.5. Biodiversiteit

In internationaal kader staat het vervolg van de WSSD-afspraken voorop. Tijdens de WSSD is afgesproken dat het verlies aan biodiversiteit in 2010 tot staan moet zijn gebracht. Daar zijn ook de Nederlandse inspanningen op gericht, onder andere door het opstellen van indicatoren door het RIVM (uiterlijk in 2004) ten behoeve van de monitoring van deze doelstelling. Ook moet in 2004 in het kader van het Biodiversiteitsverdrag gestart worden met de ontwikkeling van het wereldwijde ecologische
netwerk. De intersessionele bijeenkomst in het kader van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit van maart jongstleden stond geheel in het teken van een analyse van de resultaten van de WSSD. De bijeenkomst werd voorgezeten door Nederland als voorzitter van de Conferentie van Partijen (tot februari 2004, Maleisië). Er was grote waardering voor het feit dat regeringsleiders het belang van biodiversiteit voor duurzame ontwikkeling hebben onderkend. In diverse delen van het WSSD actieplan wordt
ingegaan op de relatie met biodiversiteit. Ontwikkelingslanden zetten veel druk op de onderhandelingen in verdragskader over een te ontwikkelen internationaal regiem voor “access and benefit sharing” inzake genetische bronnen. De intersessionele bijeenkomst onderstreepte het belang van het WSSD-besluit om wereldwijd te komen tot ecologische netwerken van belangrijke gebieden. Nederland heeft als uitwerking daarvan inmiddels een internationale workshop georganiseerd (LNV, BuZa). De conclusies
van deze workshop zullen de basis vormen voor verdere besprekingen in het kader van het Verdrag en tijdens het IUCN World Parks Congres (Durban, september 2003).

Ook binnen het internationale bossencircuit is het belang van de WSSD erkend. Zowel tijdens het United Nations Forum on Forests en de recente bijeenkomst van de Internationale Tropisch Hout Organisatie werd verwezen naar de uitkomsten van de WSSD. Voor Nederland, als een van de grootste internationale donoren op bossengebied, is het versterken van de samenwerking tussen verschillende verdragen, overlegorganen en internationale organisaties op het gebeid van bossen, biodiversiteit en duurzame
ontwikkeling een belangrijk punt van aandacht. Daarnaast worden de op de WSSD aangemelde partnerschappen als een manier gezien om aandacht te vragen voor het belang van publiek-private samenwerking en een regionale aanpak bij het duurzaam gebruik en beheer van bossen.

Tijdens een druk bezochte dag in mei j.l., die werd geopend door minister Veerman, hebben vertegenwoordigers van NGO’s, bedrijfsleven en kennis- en onderzoeksinstellingen samen met betrokkenen van de diverse ministeries hun betrokkenheid uitgesproken voor de uitvoering van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI). Er is duidelijk sprake van een toenemende betrokkenheid vanuit tal van maatschappelijk sectoren om concrete bijdragen te leveren aan het behoud en duurzaam gebruik van
biodiversiteit. Deze betrokkenheid komt ook tot uitdrukking in de drie WSSD-partnerschappen waarbij Nederland betrokken is.

3.5.1. Partnerschappen en Biodiversiteit (zie ook de bijlage)

Asia Forest Partnerschap(AFP)

Het Asia Forest Partnerschap beoogt een bijdrage te leveren aan duurzaam bosbeheer in Zuidoost-Azië. Het partnerschap heeft vier zogenaamde “leading partners”: Indonesië, Japan, CIFOR en The Nature Conservancy. Doel is om een aantal grote problemen in het bosbeheer in Zuidoost-Azië aan te pakken. Nederland voert op dit moment overleg met Indonesië en Maleisië over de invulling van het partnerschap. Een voorstel voor de Nederlandse bijdrage aan het AFP is in voorbereiding. Deelname van de
private sector wordt door Nederland cruciaal geacht.

Strategisch doel:

Het partnerschap zoekt naar nieuwe wegen om in samenwerking met de private sector te komen tot duurzaam bosbeheer, waarbij alle partners in de productieketen op hun specifieke verantwoordelijkheden worden aangesproken.

Inzet:

Een partnerschap met interessante mogelijkheden die nog nadere uitwerking nodig hebben. Overleg met de Indonesische autoriteiten, het bedrijfsleven en anderen dient uit te wijzen of een Nederlandse bijdrage aan het AFP voldoet aan de eisen die aan een WSSD partnerschap worden gesteld.-

Bio Trade Facilitation Programme:

Doel van dit partnerschap is het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden voor de productie van goederen en diensten uit biodiversiteit. Dat moet vooral bereikt worden door technische assistentie, door verbeterde coördinatie tussen betrokkenen, door de identificatie van prioritaire producten en door het opstellen van sectorplannen.

UNCTAD coördineert dit partnerschap. Naast Nederland is ook Zwitserland betrokken. Ook IUCN is hierbij betrokken om de relatie met het bedrijfsleven op te bouwen. Nederland heeft inmiddels 2.5 miljoen euro bijgedragen op een totaal benodigd bedrag van 10.5 miljoen euro. Nog niet duidelijk is hoe de rest van het budget gefinancierd zal worden.

Strategisch doel:

Het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden voor de productie van goederen en diensten uit biodiversiteit.

Inzet:

Er is nog weinig bekend over financiering/beschikbaarheid van het volledige budget en over concrete voortgang. Nederland zal afhankelijk van concrete voortgang die binnen enkele maanden zichtbaar dient te zijn, bepalen of Nederland betrokken blijft bij dit partnerschap.

Enhancing Biosafety Protocol:

Doel van dit partnerschap is de ondersteuning van het Biosafety Clearing House project.

Naast Nederland zijn hierbij ontwikkelingslanden betrokken die lid zijn van het zogenoemde Cartagena Protocol. Inmiddels hebben voldoende landen geratificeerd waardoor het protocol op 11 september van dit jaar in werking is getreden. Belangrijkste doel is capaciteitsopbouw om deelnemers in staat te stellen de procedures van wederzijdse kennisgeving goed onder de knie te krijgen. Betrokkenheid van NGO’s of bedrijven is niet nodig aangezien zij geen directe rol spelen bij de uitvoering van deze
procedures.

Voor de periode tot en met 2006 is een jaarlijkse Nederlandse bijdrage voorzien van 1,1 miljoen euro.

Strategisch doel:

Het achterliggende doel van dit partnerschap is ontwikkelingslanden in staat stellen optimaal van het Biosafety Clearing House gebruik te maken om zo de implementatie van het Biosafety Protocol te verbeteren en kennisuitwisseling over bioveiligheid te bevorderen.

Inzet:

Dit partnerschap vervult een belangrijke rol voor capaciteitsopbouw op het terrein van bioveiligheid in ontwikkelingslanden. Om de effectiviteit te vergroten zal het secretariaat van het Biosafety Protocol andere donoren benaderen om een bijdrage te leveren.

4. Niet-WEHAB thema’s (zogenaamde dwarsdoorsnijdende thema’s)

In de bij het verslag van Johannesburg gevoegde brief aan de Tweede Kamer heeft het kabinet aangegeven dat het naast de WEHAB-thema’s ook aandacht zal blijven geven aan aantal dwarsdoorsnijdende thema’s. Het gaat om armoedebestrijding, duurzame productie en consumptie en de regionale focus op Afrika (met name via NEPAD). Het zijn complementaire thema’s die reeds goed verankerd zijn in het Nederlandse beleid en van groot belang zijn bij de realisatie van duurzame ontwikkeling. Er moet immers
gekeken worden naar dwarsverbanden, relaties en raakvlakken tussen de betrokken thema’s onderling.

Hieronder volgt een korte uiteenzetting over deze niet-WEHAB-thema’s en de partnerschappen die weliswaar niet als WSSD-partnerschap aangemeld zijn, maar wel bijdragen aan duurzame ontwikkeling en daarom in het Nederlandse beleid van belang zijn. Als WSSD-partnerschappen worden alleen die partnerschappen gezien die voortkomen uit Johannesburg, additioneel zijn (een nieuw partnerschap dus), een doelstelling hebben die specifiek afkomstig is uit het Johannesburg Implementatieplan en aangemeld zijn
bij het CSD-secretariaat ter monitoring en rapportage.

4.1. Partnerschappen en Niet-WEHAB-thema’s (zie ook bijlage)

Integrated Waste Management – Sustainable Cities Programme

Het partnerschap betrekt stakeholders uit zowel de publieke als private sector in Zuid en Noord. De partners in het Zuiden zijn: de lokale overheid en het lokale bedrijfsleven, zowel uit de formele als informele sector en organisaties uit het maatschappelijk middenveld (NGO’s en CBO’s). De partners in het Noorden zijn: koepel- en brancheorganisaties op het gebied van hergebruik, kringloop en afvalbeheer, gecombineerde gemeentelijk-private afvalbedrijven en de overheid (BZ/VROM).

Momenteel wordt gewerkt aan een inventarisatie van de behoefte en belangstelling van de partners in het Zuiden en de interesse van partners in het Noorden om bij een dergelijk partnerschap betrokken te worden. Deze fase moet resulteren in een matching van kansvolle en gecommitteerde spelers die gaan samenwerken conform het ISWM-concept in maximaal 5 steden die geselecteerd worden uit een long list van ca 15 steden.

Strategisch doel:

Het partnerschap biedt kansen om in een aantal geselecteerde steden de private sector die ook bereid zijn tot risico-dragende investeringen te laten bijdragen aan een duurzame aanpak van de stedelijke milieu-problematiek in het Zuiden.

Inzet:

Continuering van het partnerschap.

Duurzaam Produceren en Consumeren

In Johannesburg is afgesproken om een raamwerk van tienjaren-programma’s voor duurzaam consumeren en produceren op te zetten en uit te voeren. Tijdens de laastste CSD-vergadering is afgesproken dat duurzaam consumeren en produceren in de CSD als dwarsdoorsnijdend thema bij de andere onderwerpen zal worden behandeld. Daarnaast staat het thema in 2010/2011 ook nog als zelfstandig onderwerp op de agenda.

De UNEP Beheersraad van februari 2003 heeft besloten dat UNEP in samenwerking met overheden, andere VN-organisaties, internationale organisaties en belanghebbenden invulling zal geven aan dit 10 jaren raamwerk van programma’s. Tijdens de UNEP Beheersraad in 2004 zal over de voortgang gerapporteerd worden. Nederland ondersteunt activiteiten van het partnerschap van UNEP over duurzaam consumeren en produceren.

In juni 2003 heeft in Marrakesh een internationale bijeenkomst op expertniveau plaatsgevonden om uitvoering te geven aan dit hoofdstuk 3 van het WSSD Implementatieplan. De workshop werd georganiseerd door UN-DESA, in samenwerking met UNEP. Enkele aanbevelingen hieruit zijn onder meer het opzetten van een consumenten- en producentenbeleid met regels en richtlijnen voor ecolabelling, consumentengedrag en -bescherming, omgaan met afval, en verantwoordelijkheid voor producenten. Deze bijeenkomst is
het startschot voor het “Marrakesh proces”, waarbij gerapporteerd zal worden aan de komende CSD en de UNEP Beheersraad.

Een duurzaam producenten- en consumentengedrag is ook een belangrijk onderwerp op de Europese agenda. Binnen de EU ligt ook een tienjarenplan en is er reeds een richtlijn producentenver-antwoordelijkheid. Via integraal beleid, waarbij ook zaken als omgaan met afval en milieu-aansprakelijkheid op de agenda zullen staan, kan de EU het goede voorbeeld geven. Nederland heeft agendering van dit onderwerp altijd onderstreept. De Europese Commissie start eind 2003 met een inventarisatie van beleid op
het terrein van duurzaam consumeren en produceren in de lidstaten van de EU en zal in de loop van 2004 een analyse hiervan maken, waaruit mogelijk beleidsaanbevelingen zullen volgen. Nederland zal aan deze inventarisatie bijdragen en eveneens actief betrokken zijn bij het verder vormgeven van deze beleidsaanbevelingen.

Expert support to UNEP’s contribution to a framework on sustainable production and consumption-

Het gaat hier om een door UNEP gecoördineerd programma dat zich ten doel stelt om beleidsmakers bij overheden en het particulier bedrijfsleven te trainen op het vlak van duurzame productie en consumptie. Dit partnerschap sluit aan bij de Nederlandse visie op duurzame productie en consumptie. Nederland heeft hieraan inmiddels 200.000 euro bijgedragen. Zweden en Denemarken hebben in het kader hiervan bijgedragen aan de organisatie van de expertbijeenkomst in Marrakesh in juni 2003. Nederland
heeft steeds groot belang gehecht aan de uitwerking van de WSSD-acties op het gebied van duurzame productie en consumptie. UNEP is, mede gelet op de beoogde betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij die uitwerking, een goede organisatie voor die uitwerking. Op de volgende vergadering van de UNEP Governing Council in 2004 zal een voortgangsrapportage beschikbaar komen.

Strategisch doel:

Dit partnerschap beoogt het voor Nederland belangrijke WSSD-thema duurzame productie- en consumptiepatronen te stimuleren door bij te dragen aan verdieping van kennis over dit onderwerp bij beleidsmakers, met name in ontwikkelingslanden.

Inzet:

Om impuls aan de uitwerking van de WSSD uitkomsten op het gebied van duurzame productie en consumptie te handhaven is continuering van de Nederlandse bijdrage van groot belang.

UNEP/UNCTAD Capacity Building Task Force on Trade , Environment and Development-

Dit partnerschap beoogt door middel van training en beleidsdialoog Caribische landen te helpen meer voordeel te halen uit duurzame handel. Een aantal regeringen van rijke landen ondersteunt het initiatief. Nederland heeft 75.000 euro bijgedragen. Er zijn geen NGO’s of bedrijven bij betrokken.

Omdat het hier eigenlijk meer om regulier werk van beide organisaties gaat, waarvoor van donoren geoormerkte fondsen worden gevraagd, kan hier niet gesproken worden van een WSSD-partnerschap.

Strategisch doel:

Het bevorderen van duurzame handel in de Caribische regio. Daarbij versterkt het partnerschap de samenwerking van EU-lidstaten, de VS en Canada met landen in het Caribisch gebied alsook de samenwerking tussen de WTO en UNEP/UNCTAD.

Inzet

Aangezien dit partnerschap voldeed aan de criteria van de subsidieregeling Internationale Samenwerking Milieubeheer van VROM en hier een eenmalige bijdrage uit heeft ontvangen hoeft geen aanbeveling gedaan te worden over continuering.

Environmental partnerships in the UNECE Region

Hierbij gaat het om de verbetering van het milieu en de uitvoering van het WSSD-implementatieplan in Oost-Europa, de Caucasus en Centraal Azië. De betrokken landen krijgen daarbij ondersteuning van de EU, de VS, Canada en een aantal internationale organisaties. Er is in de betrokken landen een grote mate van participatie van NGO’s. Het bedrijfsleven is niet betrokken.

Dit partnerschap is formeel van start gegaan na de Ministeriele bijeenkomst in Kiev (mei 2003). Het besluit hierover heeft ook op ministerieel niveau plaatsgevonden. Op dit moment wordt het werkprogramma nader uitgewerkt. Nederland heeft inmiddels ongeveer 800.000 euro in concrete projecten binnen het partnerschap gestoken.

Strategisch doel:

Verbetering van het milieu en uitvoeren van het WSSD-implementatieplan in Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal Azië door het bouwen van een breed politiek platform voor milieu-initiatieven voor regionale en subregionale samenwerking. De betrokken landen nemen deel aan een strategische benadering en zijn bereid om te hervormen, inclusief administratieve en wettelijke verbeteringen.

Inzet:

Nederland dient nauw betrokken te blijven waar het gaat om de regionale implementatie van de WSSD-uitkomsten. Gezien het feit dat het partnerschap bijdraagt aan de regionale implementatie van de WSSD-afspraken en de samenwerking met de landen aan de nieuwe oostgrens versterkt, wordt geadviseerd het partnerschap te continueren.

5. Handel en investeringen

WSSD-afspraken over verduurzaming van handel en investeringen zullen deels een weg vinden bij de voorbereiding van de bijeenkomsten in het kader van de Doha-handelsronde.

De vijfde ministeriële conferentie van de WTO te Cancún (10-14 september) leidde niet tot overeenstemming over enig inhoudelijk thema en evenmin tot afspraken over voortzetting van de lopende WTO-ronde, anders dan dat hoge ambtelijke vertegenwoordigers een en ander in december opnieuw zullen bezien. Vooruitlopend op nadere rapportage van de meest direct betrokken bewindslieden kan worden gesteld dat verloop en afloop van de conferentie uiteraard teleurstellend waren.

Over investeringen is in procedurele zin gesproken, waarbij bleek dat consensus over opening van onderhandelingen daarover ver te zoeken is. De verwachting is dat dit onderwerp gedurende de verdere looptijd van deze ronde geen grote rol zal spelen. Over de landbouw werd niet werkelijk onderhandeld te Cancún. Ten aanzien van de in de Doha-verklaring genoemde milieuthema’s is evenmin vooruitgang vastgesteld.

Met het mislukken van de conferentie te Cancún heeft de ronde vertraging opgelopen en daarmee ook de bijdrage van deze WTO-onderhandelingen aan duurzame ontwikkeling. Het is van groot belang de komende maanden opnieuw draagvlak te scheppen voor succesvolle voortzetting van de onderhandelingen. Over de wijze waarop dit ware te bereiken zal overleg met de Tweede Kamer plaatsvinden, naar aanleiding van genoemde rapportage.

Het voornemen van Nederland is zich in te zetten om:

Ã??Subsidies met een aanzienlijk handel- en milieuverstorend effect af te bouwen.

Ã??Na te gaan of en hoe op basis van de acties van Johannesburg en Monterrey een meer samenhangende en coherente set van omstandigheden geschapen kan worden die de bijdrage van directe buitenlandse investeringen aan duurzame ontwikkeling vergroot.

Ã??te verkennen hoe samenhang en synergie tussen de OESO-richtlijnen en vrijwillige initiatieven als Global Compact en Global Reporting Initiative versterkt kan worden.

Met betrekking tot bovengenoemde punten zal in het buitenland-instrumentarium ter bevordering van handel en investeringen een MVO-toets (maatschappelijk verantwoord ondernemen) toegepast worden. Hierin wordt het bedrijfsleven gevraagd de OESO-richtlijnen te respecteren en worden projecten getoetst op de elementen milieu, corruptie en arbeidsomstandigheden. Daarnaast bevordert het ministerie van Economische Zaken actief investeringen in ontwikkelingslanden. Zo is bijvoorbeeld afgelopen jaar een
handelsmissie georganiseerd naar India in het kader van ondernemen tegen armoede.

Ook is het afgelopen jaar de dialoog met het bedrijfsleven inzake de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan private sectorontwikkeling en duurzame economische groei in ontwikkelingslanden, geïntensiveerd. Deze dialoog wordt ondermeer gevoerd in het financiële sector platform.

In OESO-verband is een project gestart (september 2003) om te kijken naar de bijdrage die FDI kan leveren aan duurzame ontwikkeling. Nederland heeft grote belangstelling voor dit project en levert een actieve inhoudelijke bijdrage aan de studie.

Nederland heeft met de komst van het hoofdkantoor van het GRI naar Nederland een nog betere relatie kunnen opbouwen met het GRI. Nederland steunt het initiatief dat in juni van dit jaar in OESO-verband is genomen om in het kader van de promotie van de OESO-richtlijnen met GRI te kijken naar de toepassing van het GRI-model binnen deze richtlijnen.

6. Partnerschappen en ontwikkelingslanden

Gedurende het eerste semester van 2003 is vorm gegeven aan de integratie van Duurzame Daadkracht in het ontwikkelingsbeleid, waarbij met name gekeken is naar afstemming met de sectorbenadering, kanalen (bilateraal, multilateraal) en partnerschappen. Er heeft met medewerking van de ambassades in de 19+3 landen, milieulanden, DOV-landen en Suriname een inventarisatie plaatsgevonden om een inzicht te verkrijgen op welke wijze deze landen zelf uitvoering geven aan de uitkomsten van Johannesburg.
Daarbij werd tevens bekeken welke mogelijkheden er zijn om het Actie Programma Duurzame Daadkracht te integreren in de bilaterale samenwerking via de ambassades.

In april 2003 vond een consultatie plaats met milieuthema-deskundigen en een aantal hoofden-OS van ambassades. Uitkomsten hiervan waren o.a. dat ontwikkelingslanden in verschillende mate uitvoering trachten te geven aan de WSSD-uitkomsten en dat er duidelijke synergie kan zijn tussen de sectorbenadering en Duurzame Daadkracht. Van de kant van de ambassades bestond een voorkeur voor financiering via het bilaterale kanaal en werd een groot belang toegekend aan partnerschappen met betrokkenheid
van het lokale bedrijfsleven.

Tijdens de LNV-attachédagen medio 2003 is besloten om systematisch te inventariseren hoe duurzame ontwikkeling nader uitgewerkt wordt en aandacht te besteden aan onderwerpen zoals coherentie en markttoegang voor ontwikkelingslanden. Uit een recente inventarisatie van de LNV-posten blijkt dat een aantal landen initiatieven ontplooit die gericht zijn op de uitwerking van duurzame ontwikkeling, coherentie en rurale ontwikkeling.

Bilaterale activiteiten, WEHAB

Uit een inventarisatie bij de posten van de 19+3 en milieulanden is gebleken dat een aantal landen actief is t.a.v. de implementatie van de uitkomsten van Johannesburg en dat een aantal landen en Posten activiteiten op het gebied van duurzame ontwikkeling hebben opgezet. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking is voornemens middelen in te zetten voor Duurzame Daadkracht via het bilaterale kanaal. Posten in de Partnerlanden zullen benaderd worden zodat initiatieven – complementair aan de
sectorale benadering- kunnen worden aangedragen die in lijn zijn met doelstellingen met betrekking tot duurzame ontwikkeling in het betrokken ontwikkelingsland.

Er is een voorstel in voorbereiding om een elektronische dialoog met genoemde Posten op te zetten. Doel van deze dialoog is tot een gemeenschappelijk kader te komen voor het betrekken van de private sector (lokaal, nationale bedrijven, internationaal/Nederland) in armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Op basis van de uitkomsten (mogelijkheden, best practices, zorgpunten en aanbevelingen) zal de rol van Ontwikkelingssamenwerking nader worden bepaald.

Multilaterale activiteiten

Het multilaterale kanaal is al sterk betrokken bij de uitvoering van Duurzame Daadkracht, met name m.b.t. de WEHAB-thema’s en de partnerschappen. In het kader van de wenselijkheid en noodzaak de private sector te betrekken bij duurzame armoedebestrijding en het behalen van de MDG’s, zal contact gezocht worden met UNDP om de publiek-private samenwerking (PPS)-ervaringen en best practices van de VN te inventariseren.

Rol private sector lokaal / internationaal

Het is belangrijk onderscheid aan te brengen tussen het lokale en het internationale bedrijfsleven. In veel gevallen zal het lokale bedrijfsleven niet in staat zijn een even grote substantiële bijdrage te leveren als het internationale bedrijfsleven. Veeleer zal een input in capaciteit en een verplichting tot afname van diensten in aanmerking komen. Om deelname van de lokale private sector in partnerschappen aan te moedigen en te bewerkstelligen, zal via de ambassades worden geïnventariseerd
hoe lokale bedrijven kunnen worden betrokken bij partnerschappen, welke ondersteuning/ capaciteitsopbouw nodig is en hoe het internationale/Nederlandse bedrijfsleven daarbij betrokken kan worden.

Maatschappelijk middenveld.

Het is voor de toegang tot internationale markten steeds belangrijker dat producten binnen internationaal vastgelegde regels van milieu- en sociale omstandigheden worden geproduceerd. Daarnaast hebben bedrijven zich gecommitteerd aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). In het uitzetten van een meerjaren strategie voor MVO kunnen NGO’s behulpzaam zijn. NGO’s kunnen tevens een belangrijke rol vervullen in de publiek-private partnerschappen in het kader van WSSD. Enerzijds als
belangenvertegenwoordigers voor sociale (werkomstandigheden, kinderarbeid, vrouwengeweld etc.) en milieufactoren (illegale boskap, erosie, bosbranden etc.), anderzijds als mobilisator voor identificatie van lokale maatschappelijke organisaties. Daartoe zal het maatschappelijk middenveld in Nederland benaderd worden. Een eerste aanzet hiertoe is gegeven in het partnership “Market Acces”.

NGO’s dienen zich wel bewust te zijn dat ook van hun kant uiteindelijk een committering aan (de doelstelling van) het partnership nodig is indien men volledig partner is.

7. Communicatie-

Nu ook de nationale strategie van Duurzame Daadkracht is afgerond, is het zaak voortvarend met de presentatie van het complete beleidsdocument aan de slag te gaan. Conform de aanbeveling uit het nationale deel van het actieprogramma Duurzame Daadkracht is een interdepartementale werkgroep ingesteld die zich bezig houdt met de communicatie rond Duurzame Daadkracht en momenteel de laatste hand legt aan een communicatieplan.

Belangrijkste doel is een heldere en laagdrempelige presentatie van de beleidsvoornemens met de uitnodiging tot samenwerking met partners (publiek-privaat). Hiervoor wordt een communicatiestrategie opgesteld, in samenwerking met onder andere het NCDO. Gedacht kan worden aan het betrekken van specifieke groepen, zoals in de landbouw- en watersector, bij de implementatie van Duurzame Daadkracht en hen ook gericht van informatie te voorzien.

Om de samenwerking met partners gedegen in te vullen is communicatie van groot belang. Er zullen daarom communicatiemethoden worden ontwikkeld. Daarbij gaat het om beleidsmakers te laten ‘leren’ hoe ze duurzaamheid kunnen integreren in hun beleidsactiviteiten. Het gaat ook om methoden uit te werken om de samenleving op een optimale wijze steeds te betrekken bij beleidsinitiatieven en uitvoering. De internationale strategie is reeds in het Engels beschikbaar, een Engelse vertaling van de
nationale strategie volgt binnenkort.

Tenslotte is in het nationale deel aangegeven dat er jaarlijks een openbaar debat plaats zal vinden over de voortgang van duurzame ontwikkeling in zijn algemeenheid. Het openbare debat over het nationale en internationale deel van het actieprogramma heeft als doel met de belangrijkste spelers te praten over deze voortgang. De SER zal hierbij een belangrijke rol vervullen.

8. Conclusie

Johannesburg ligt nu een jaar achter ons. Er is in die tijd veel gebeurd. Hieronder worden op hoofdlijnen een aantal conclusies geformuleerd.

Beleidsmatige inbedding-

Internationaal heeft zowel in brede zin (CSD, UNEP, Integrale follow-up toppen, ECOSOC, EU en ECE) als voor WEHAB-thema specifiek een goede beleidsmatige inbedding van de uitkomsten van de WSSD plaatsgevonden. Geconcludeerd kan worden dat er volledige erkenning bestaat voor duurzame ontwikkeling als uitgangspunt voor beleid en maatregelen . Daarmee is er een goede basis om zowel bilateraal als multilateraal (binnen de relevante VN-organisaties en IFI’s) vervolgacties vorm te geven.
Tegelijkertijd is het opvallend dat het evengoed moeite kost om sommige specifieke acties, zoals bekrachtigd in het WSSD actieplan door regeringsleiders, vanwege een “not invented here” houding tot uitvoering te brengen. Een dergelijke houding is niet acceptabel.

Nationaal heeft de vertaling recent plaats gevonden met de afronding van het nationale deel van het actieprogramma Duurzame Daadkracht.

Tijdens de EU-Voorjaarstop van regeringsleiders is afgesproken om het vervolg van Johannesburg ook binnen de EU op te pakken, zoals het aanpakken van onduurzame subsidies en het opstellen van (sectorale) ontkoppelingsdoelstellingen.

Op meerdere momenten zijn Nederlandse bewindslieden hierbij actief betrokken geweest. Juist om het momentum te behouden en de uitvoering van nieuwe impulsen te voorzien blijft een gerichte inzet van de bewindslieden zowel op EU als VN niveau van groot belang.

Op het terrein van de WEHAB-thema’s is een basis gelegd voor de beleidsmatige en actiegerichte invulling van de WSSD-uitkomsten. Op het gebied van duurzame productie en consumptie, investeringen en MVO lijkt een vertaling van de acties uit Duurzame Daadkracht in een internationale inzet moeizamer van de grond te komen. Dit vereist de komende maanden nadrukkelijk de aandacht.

Partnerschappen-

De partnerschappen zijn recent in uitvoering zijn genomen zodat niet direct voor alle partnerschappen nu al concrete voortgang te melden is. Daarnaast zijn onlangs in de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) richtlijnen overeengekomen voor het instellen van partnerschappen. Nationaal heeft Nederland voortvarend invulling gegeven aan haar bijdrage aan de in Johannesburg geformuleerde partnerschappen. Hiervoor is veel werk verzet en zijn voorlopig voldoende middelen gevonden. Zaak is
echter deze partnerschappen concreet te maken voor de buitenwereld. Nog teveel wordt nu gesproken over ‘in voorbereiding’ en ‘breed consultatieproces’. Nog te weinig is zichtbaar waar, wanneer en voor welk doel geld beschikbaar is gesteld en ook daadwerkelijk wordt gebruikt. Het lijkt te vroeg hieraan nu definitieve conclusies te verbinden. Daarom zijn specifiek per partnerschap aanbevelingen gedaan om de uitvoering te bespoedigen. Daarnaast zal er eind 2003 een conferentie plaatsvinden om met
name het Nederlandse bedrijfsleven te interesseren om deel te nemen aan deze partnerschappen.

Om een effectievere bijdrage mogelijk te maken is belangrijk op een aantal criteria vast te stellen op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden over welke partnerschappen goed functioneren, welke partnerschappen nader moeten worden bekeken of ze inderdaad succesvol kunnen zijn en welke partnerschap, voor wat de Nederlandse bijdrage betreft dienen te worden beëindigd. Deze criteria zal de Taskforce de komende maanden op gaan stellen. De 20 partnerschappen zoals genoemd in Duurzame
Daadkracht, die zijn aangemeld tijdens de WSSD in Johannesburg in september 2002, zullen worden gescreend op effectiviteit en relevantie. Waarna de Taskforce op basis van nader vast te stellen criteria een voorstel zal doen over het al dan niet continueren van een aantal van de in Johannesburg aangemelde partnerschappen.

Onder de CSD criteria passen meer vormen van “partnerschap”. Een aantal partnerschappen hebben het karakter van een forum-netwerk partnerschap. De overige hebben het karakter van (potentiële) publiek-private samenwerking. Deels zijn partnerschappen ook publiek-publiek ingevuld (bijvoorbeeld bijdrage aan de EU partnerschappen, UNEP en bijdragen aan de Wereldbank op energiegebied). Binnen deze partnerschappen beogen de internationale organisaties feitelijk publiek-private samenwerking te
stimuleren. Nederland zal zich gerichter af moeten vragen op welke wijze (politiek) een sterkere sturing gegeven kan worden aan deze vormen van partnerschappen. Gelet op het belang van deze (multi-laterale) partnerschappen zal de Taskforce zich de komende maanden over dit vraagstuk buigen.

De Nederlandse regering is van mening dat de bestaande WSSD partnerschappen waar mogelijk het karakter van een publiek-private samenwerking moeten aannemen. In het kader van Duurzame Daadkracht zijn er ook kansen voor nieuwe partnerschappen. Nieuwe partnerschappen in het kader van ontwikkelingssamenwerking en de WSSD moeten allen het karakter krijgen van een publiek-private samenwerking, met het doel om additionele middelen aan ODA te genereren. Er zal daartoe een “Call for Public-Private
Partnerships for sustainable development ” worden gedaan, waarin bedrijven uitgenodigd worden project-ideeën/voorstellen in te dienen- . Nieuwe partnerschappen moeten een samenwerkingsverband zijn tussen overheid, intergouvernementele organisaties, bedrijfsleven en bij voorkeur ook maatschappelijke organisaties. Voorstellen dienen gericht te zijn op de thema’s zoals verwoord in “Duurzame Daadkracht”, met een focus op Afrika. Tevens moet een partnerschap vraaggericht zijn en gedragen worden
in en door partnerlanden, met betrokkenheid en participatie van alle stakeholders. Van de private sector wordt verwacht dat zij een substantiële eigen bijdrage levert (waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het lokale en het Westerse bedrijfsleven). Ook moeten de partnerschappen vernieuwend zijn en toegevoegde waarde hebben voor de WEHAB-thema’s.

Bijzondere aandacht vragen de partnerschappen die de EU op het gebied van energie en water in Johannesburg heeft geïnitieerd (inclusief de Vernieuwbare Energie coalitie). De geloofwaardigheid en effectiviteit van de EU zal mede aan het succes van deze partnerschappen worden afgemeten. Een sterke politieke impuls van de bewindslieden van OS, V&W en VROM is wenselijk, evenals een intensieve dialoog met andere lidstaten (ondermeer het VK, Duitsland, Frankrijk). Inzet hiervan moet zijn het
concretiseren van de beoogde doelen en noodzakelijke acties en het daadwerkelijk beschikbaar maken van de noodzakelijke additionele financiële middelen (zowel publiek als privaat).

Communicatie-

Het is belangrijk om snel met de uitvoering van de communicatiestrategie te beginnen. Op die manier kan gericht naar buiten toe uitgelegd worden wat de betekenis van Johannesburg is en wat we binnen en buiten Nederland doen om tot wereldwijde duurzame ontwikkeling te komen. Een plan van aanpak voor verdere invulling van deze communicatiestrategie is inmiddels gereed, waarbij zo veel mogelijk nationale als internationale acties met elkaar worden verbonden.

– Bij de start van een partnerschap moet duidelijk zijn op welke wijze en op welk moment private partijen betrokken worden/raken bij het partnerschap.