Bedrijven hebben vandaag de dag niet alleen rekening te houden met mondige en kritische consumenten, maar ook met steeds beter opgeleide medewerkers die eisen stellen aan het ‘fatsoensgehalte’ van hun werkgever. ‘Verantwoord ondernemen’ is, zoals oud-voorzitter Tabaksblatt van de raad van bestuur van Unilever heeft aangegeven, een must, niet slechts omdat een samenleving waarin algemeen belang en bedrijfsbelang gelijk oplopen dat vraagt, maar ook omdat het voortbestaan van de onderneming ervan afhankelijk is.
Zo investeren Philips en TPG in inburgering om aan nieuwe arbeidskrachten te komen. Het mkb pakt om die reden, samen met arbeidsvoorziening, de hoge werkloosheid onder allochtonen aan. Mensen van Ordina gaan voor de klas staan om er ook zelf van te leren; Ahold verkoopt ecologische producten omdat er een groeiende markt voor is. Maatschappelijke acceptatie en een goede reputatie zijn belangrijk geworden in de ondernemingsstrategie.
De overtuiging groeit dat het verankeren van maatschappelijk ondernemen in onze samenleving aan draagvlak wint. Maar maatschappelijk ondernemen zal zich verder moeten waarmaken.
Ook overheidsorganisaties moeten veel meer dan tot nu toe het geval was rekenschap en verantwoording afleggen en blijk geven van maatschappelijk ondernemerschap. Een niet gering aantal uitvoerende diensten van de overheid is aanzienlijk verzakelijkt en werkt vandaag de dag marktgeoriënteerd. Marktondernemingen en overheid groeien wat dit betreft naar elkaar toe. Daardoor ontstaat ruimte voor nieuwe vormen van samenwerking.
We zien om ons heen dat zowel ondernemingen als maatschappelijke organisaties, instellingen en burgers nadrukkelijk blijk geven van het besef dat een flink aantal vraagstukken beter kan worden opgelost wanneer de overheid daar niet alleen voor hoeft te blijven staan.
Toch is er nog te vaak sprake van toevalligheid en van te zeer los van elkaar staande initiatieven. Met het verbinden van die initiatieven met de lokale en nationale politieke agenda is grote meerwaarde te behalen. Men kan kennis uitwisselen, elkaar versterken, leren van elkanders fouten én successen.
Brengen we dat in verbinding met de nationale en lokale agenda in bijvoorbeeld de grote steden dan praten we over een meer structurele verbinding op thema’s als de tekorten in onderwijs en zorg; de integratie van allochtonen; het scheppen van banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en; de veiligheid en toekomst van onze jeugd.
Vraagstukken die urgent en complex zijn. Samenwerken op dergelijke terreinen kan tot duurzame sociale ontwikkeling leiden en kan vernieuwende publiek-private initiatieven tot gevolg hebben.
Een voorbeeld: combinaties van arbeid en zorg waarvoor de overheid ruimte wil bieden hebben een pendant aan de kant van maatschappelijke organisaties en ondernemingen.
Als dat voldoende bij elkaar aansluit, dan zal het voor ouders minder problematisch zijn om naast de zorg voor kinderen of ouders deel te nemen aan het arbeidsproces. Ik denk als voorbeeld aan het koppelen van een publieke dienst als kinderopvang aan een commerciële dienst als boodschappenservice.
De overheid zal bereid moeten zijn zich, samen met anderen, voldoende voor nieuwe initiatieven open te stellen.
Het kost bedrijven soms nog te veel moeite om lokaal – maar ook landelijk – bij de overheid binnen te komen. Men kent de weg niet altijd naar ministeries en lokale diensten. Ook andersom zijn er drempels. Hier is nog veel werk te verrichten. Bijvoorbeeld in het grotestedenbeleid. Afspraken tussen steden en bedrijven kunnen beter; in de fysieke en economische kolom, maar ook in de sociale pijler.
Ik begrijp dat bedrijven als Philips en Randstad graag iets voor elkaar willen krijgen op het terrein van inburgering, maar dat dan bovenlangs voor elkaar moeten zien te boksen.
Dat is goed, maar niet goed genoeg. We hebben de laatste jaren in Nederland veel gesproken over maatschappelijk ondernemerschap. Een belangrijke bijdrage is geleverd met het uitbrengen van het SER-advies ‘de winst van waarden’. Nederland is rijp voor een meer gestructureerde aanpak op dit punt.
Het lijkt mij meer dan de moeite waard om op nationaal niveau maatschappelijke en beleidsmatige samenlevingsvraagstukken te benoemen waar publiek-private samenwerking tot meerwaarde kan leiden. Per thema kunnen dan vervolgens plannen van aanpak uitgewerkt worden, uiteraard met betrokkenheid van bedrijven en lokale overheden daarbij.
Zo kunnen op een praktische wijze de potenties van de publieke en de private sector met elkaar worden verbonden. Zo komen we stap voor stap tot vernieuwing bij het beantwoorden van maatschappelijke vraagstukken.
De publieke sector kan – kijkend in de keuken van de private sector – wat opsteken van de resultaatgerichtheid en klantgedrevenheid van ondernemingen.
En dat is iets wat – zo bleek ook weer uit het jaarverslag van de Ombudsman en uit rapporten van de Algemene Rekenkamer – de overheid echt beter kan en moet doen.
Omgekeerd kan de private sector leren hoe complex sommige vraagstukken van de overheid zijn, hoeveel partijen daar een rol in spelen en voor welke belangenafwegingen de overheid staat.
En hoe belangrijk in het publieke domein vraagstukken van transparantie, zorgvuldigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid zijn.
Bovenstaande tekst is een samenvatting van de Raiffeisenlezing 2001 die gisteren in Amsterdam is gehouden.