Om de opwarming van de aarde tot 2 of 1,5 graden te beperken moet de emissie van broeikasgassen in 2030 een derde tot de helft lager liggen dan wat de wereld met bestaand beleid realiseert. De hoop ontstond de afgelopen jaren dat extra inspanningen van steden, regio’s en bedrijven deze kloof voor een belangrijk deel kunnen dichten. Maar in zijn promotieonderzoek ‘Capturing climate actions in long-term scenarios’ concludeert Mark Roelfsema van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), dat concrete acties en doelen van deze actoren slechts optellen tot 1,5 à 2,5 % extra broeikasgasreductie in 2030.
Er bestaat een gat tussen wat landen beloven en wat nodig is om de doelstellingen van het Parijsakkoord te halen (een ambitie-gat) en er is een gat tussen wat landen beloven en wat ze echt doen (een implementatie-gat). Roelfsema constateert dat hetzelfde fenomeen ook van toepassing is op steden, regio’s en bedrijven: “Gezamenlijk beloven ze veel, maar als je kijkt naar wat ze echt doen, valt dat tegen.”
Best practices bieden hoop
Roelfsema onderzocht met het geïntegreerde klimaatmodel IMAGE ook een theoretisch beleidspakket. Wat als de hele wereld een set van 9 best practices uit het klimaatbeleid zou toepassen? Denk hierbij aan de Europese energiestandaarden voor nieuwbouw (EPBD), efficiëntie van elektrische apparaten (Ecodesign) en normen voor de CO2-uitstoot van auto’s, maar ook aan een Braziliaans programma om de Amazone te beschermen en een Japans programma voor energiebesparing in de industrie. Door dit soort aantoonbaar succesvol beleid wereldwijd uit te rollen, zou in 2030 het klimaatgat met het twee-gradenpad met de helft gedicht kunnen worden. “Landen zouden veel meer van elkaar kunnen leren. Dat lijkt me één van de belangrijkste lessen van mijn proefschrift,” zegt Roelfsema.
Nieuwe rollen voor integrated assessment modellen
In het afgelopen decennium hebben complexe integrated assessment modellen, waarmee wereldwijde emissiepaden worden berekend op basis van verschillende scenario’s, een grote vlucht genomen. Rond 2010 bevatten de meeste van dit soort modellen vooral gestileerde beleidsscenario’s met een regionale of wereldwijde koolstofprijs. Sinds de goedkeuring van het Parijsakkoord en steviger nationaal klimaatbeleid verandert de opgave deels van beleidsformulering en besluitvorming (‘waar gaan we naartoe’) naar de beleids-uitvoeringsfase (‘hoe komen we daar’). Volgens Roelfsema zijn frequentere modelruns en uitbreiding met modules waarin kennis uit gedrags- en politieke wetenschap wordt toegepast belangrijk om beleidsmakers de ondersteuning te bieden, die ze nodig hebben.
De promotie van Mark Roelfsema aan de Universiteit Utrecht vond plaats op vrijdag 16 september.