Dat staat in het rapport ‘Vraaggestuurde ketens’. In dit rapport van de Animal Sciences Group, Agrotechnology & Food Innovations en het LEI wordt ingegaan op vraagsturing in ketens met het doel een antwoord te vinden op de vraag: ‘Wat kan de overheid onder bepaalde randvoorwaarden aan de markt overlaten en wat moet men zelf ter hand nemen om consumenten en productenten in de richting van een duurzame voedingsketen te sturen?’
Na een ‘quick scan’ van de bestaande literatuur uit binnen- en buitenland is de literatuur naar vraagsturing en transparantie intensiever verkend. Tenslotte is ingegaan op het inkoopgedrag van consumenten en retailers onder andere aan de hand van vraaggesprekken bij inkopers (retailers en grootverbruikers) van vers vlees.
De onderzoekers zijn daarbij tot de volgende conclussies gekomen:
het koopproces van de consument is vooral een routinematig proces, waarbij de promoties vooral plaats hebben via point of sale reclames en acties. Via gerichte acties met een voorlichtend karakter kan geprobeerd worden de routine van consumenten te veranderen en te richten op bijvoorbeeld duurzamere producten.
Dit vraagt naast veel tijd een nauwe samenwerking met maatschappelijke groepen die eveneens een duurzamer consumptiepatroon nastreven;
een alternatief is met detailhandelaren afspraken te maken om het minimumniveau van duurzaamheid van alle aangeboden producten te verbeteren en/of het aanbod van meer duurzame producten te vergroten. Omdat het prijsniveau van de producten een belangrijke rol speelt in de voortdurende strijd om het marktaandeel is het noodzakelijk dat vrijwel alle winkelketens hierbij betrokken zijn.
Nieuwe marktpartijen die niet gebonden zijn aan de gemaakte afspraken, kunnen echter het doorgaans relatief hoge prijspeil van meer duurzaam geproduceerde producten benutten om via lage prijsconcurrentie tot de Nederlandse markt toe te treden;
een derde mogelijkheid is via wet en regelgeving het minimumniveau van duurzaamheid van de productie te verhogen. Deze wet- en regelgeving kan alleen betrekking hebben op binnenlands geproduceerde producten of op EU-producten.
De toenemende marktliberalisatie leidt in zo’n situatie waarschijnlijk tot importen uit andere landen met minder strenge eisen die door een lagere prijs de binnenlandse producten van de markt zullen verdringen. Ook zijn er mogelijk negatieve invloeden op de Nederlandse concurrentiepositie op buitenlandse markten;
ook een combinatie van bovengenoemde maatregelen is mogelijk. Verder kan een tijds-volgorde worden toegepast. Zo is het denkbaar dat werken via de maatschappelijke normstelling uitmondt in een convenant met detaillisten over verhoging van het niveau van duurzaamheid van de aangeboden producten.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat via afspraken met detailhandelaren of door de inzet van wet- en regelgeving in principe de ruimte voor vraagsturing wordt ingeperkt.