Burgmans kan erin lezen over Unilevers inspanningen op het gebied van ‘eco-efficiency’: betere producten maken met minder grondstoffen. Maar ook over de terugtrekking van het concern in 1997 uit Bulgarije. Volgens Burgmans voorganger Morris Tabaksblat was het daar niet mogelijk zaken te doen zonder betrokken te raken bij corruptie. Een ingrijpende beslissing: ‘Een onderneming is geen lamp die je naar believen vandaag uit en morgen weer aan kunt draaien.’
Dat brengt ons meteen tot de thematiek van het boek: het maatschappelijk gedrag van ondernemingen en de verantwoordelijkheid die zij nemen voor hun omgeving. Bij de invulling daarvan refereert Janssen Groesbeek aan de consultant John Elkington, de uitvinder van de driepoot ‘people, planet, profit’. Daarbij is het natuurlijk de bedoeling dat al deze aspecten – mensen, aarde en winst – van invloed zijn op de resultaten onder de streep van de boekhouding van bedrijven. Dat vereist dus een ’triple bottom line’.
In het theoriedeel beschrijft Janssen Groesbeek maatschappelijk ondernemen als een logisch gevolg van ontwikkelingen zoals mondialisering, een terugtredende overheid, een grotere mondigheid van burgers en de emancipatie van aandeelhouders en andere belanghebbenden van bedrijven. Ontwikkelingen waarmee zowel startende ondernemers, het midden- en kleinbedrijf en multinationals te maken hebben. De maatschappij is kritischer geworden en van ondernemingen wordt meer verwacht.
Al lezend wordt snel duidelijk dat maatschappelijk ondernemen uiteindelijk ook puur eigenbaat kan zijn voor bedrijven. Ga maar na: op milieugebied leidt het streven naar ‘meer met minder’ onherroepelijk tot kostenbesparingen. En een sociaal personeelsbeleid genereert gemotiveerde medewerkers die een constructieve bijdrage zullen leveren aan de productiviteit. Volgens Janssen Groesbeek maakt dit alles de onderneming efficiënter, alerter en positiever, ‘waardoor ze beter op toekomstige maatschappelijke en economische ontwikkelingen kan inspelen’.
Kinderschoenen
Maar de praktijk blijkt weerbarstig. In het tweede deel van haar boek geeft de auteur een panoramisch overzicht van bedrijven, sectoren en sectoroverschrijdende aspecten van maatschappelijk ondernemen: energie, bouwen, mobiliteit, keurmerken et cetera. Ze laat zien dat er over de hele linie belangrijke aanzetten zijn gegeven, maar dat maatschappelijk ondernemen in Nederland nog in de kinderschoenen staat – inspanningen van pioniers als Van Melle (thans in Italiaanse handen) of de Triodos Bank ten spijt.
Wat zuur zijn de druiven voor concerns als Ahold en Shell. Ondanks hun goede wil worden ze als maatschappelijk verantwoorde ondernemingen nog niet echt serieus genomen. Misstappen op milieugebied worden beide ondernemingen nog steeds nagedragen. Ahold-dochter Albert Heijn verkocht in het begin van de jaren negentig allerlei groene producten die door de milieubeweging werden ontmaskerd als niet echt groen. Daarnaast kost het heen en weerschuiven van grondstoffen die ook lokaal voorhanden zijn, nog altijd veel energie. Bovendien is dit natuurlijk belastend voor het milieu.
Shell ontpopt zich de laatste tijd op het gebied van maatschappelijk ondernemen als het braafste jongetje van de klas. In de woorden van Janssen Groesbeek : ‘Soms lijkt het er wel op dat Shell zijn vijand wil doodknuffelen.’ Maar het bedrijf blijft intussen zijn geld grotendeels te verdienen met de exploratie, productie en verkoop van fossiele brandstoffen – een activiteit die niet al te best is voor de gezondheid van ‘people’ en ‘planet’. En elke keer als geadviseerd wordt wat een onderneming niet moet doen bij een milieuramp of schending van mensenrechten worden de gebeurtenissen rond de Brent Spar en Nigeria opgedist.
Het is verrassend te constateren hoe ethische beleggingsfondsen en bedrijven die maatschappelijk ondernemen elkaar scherp houden. De analisten van de fondsen zijn – evenals actiegroepen en kritische consumenten – gespitst op zaken als dierproeven, mensenrechten, milieu en wapenproductie. Ondernemingen worden daarop gescreend en afgerekend. In het universum van het maatschappelijk ondernemen hangt alles met alles samen en is iedereen van iedereen afhankelijk, zo lijkt het.
Niet alleen het bedrijfsleven, ook de overheid komt aan bod. Janssen Groesbeek is van mening dat deze zich verre moet houden van allerlei regels op het gebied van maatschappelijk ondernemen. Want als de overheid allerlei regels gaat stellen, schrijft zij, ‘voorzie ik dat ondernemingen niet verder zullen gaan dan die regels en niet meer hun best zullen doen dan de maatschappij volgens de wet van ze verwacht’.
Toch hoeft de overheid niet aleen maar toe te kijken. In het voorwoord van Maatschappelijk Ondernemen schrijft staatssecretaris Ybema van Economische Zaken: ‘Ik merk vooral dat de kleinere bedrijven veel behoefte hebben aan kennis. Hier ligt een belangrijke taak van de overheden.’ Ook Janssen Groesbeek tamboereert in haar boek voortdurend op meer en een efficiëntere overdracht van kennis. Een overkoepeld instituut op dit terrein zou geen overbodige luxe zijn.
Dilemma’s
Dat ook de overheid dilemma’s kent op het gebied van maatschappelijk ondernemen illustreert Janssen Groesbeek aan de hand van de sinds 1998 vrije elektriciteitsmarkt. Grootverbruikers zijn nu niet meer gebonden aan de leveranciers in hun eigen regio en particulieren binnenkort evenmin. De overheid vindt het immers belangrijk dat stroomleveranciers de concurrentie aankunnen met andere Europese elektriciteitsbedrijven. Dat betekent dus niet te veel verplichtingen opleggen. Maar diezelfde overheid wil ook meer duurzame energie. En dat impliceert ambitieuze milieudoelstellingen. Ook voor elektriciteitsbedrijven.
Het laatste deel van Maatschappelijk Ondernemen – Sociale en ethische verantwoording – is van de hand van Harry Hummels. Deze bedrijfsethicus, verbonden aan Nyenrode, schrijft over gedragscodes en sociale ‘audits’ als instrumenten van maatschappelijk ondernemen. Ook op dit front zijn de vorderingen niet om over naar huis te schrijven. Slechts 38 van de grootste honderd bedrijven in Nederland beschikt over ethische richtlijnen. ‘Het aantal Nederlandse ondernemingen dat momenteel over een uitgewerkt proces van sociale en ethische doelstellingen beschikt, is op de vingers van één hand te tellen’, aldus de auteur.
Maatschappelijk ondernemen – wie kan er tegen zijn? – is trouwens niet de hype die het soms lijkt, zo blijkt tussen de regels door. Religieuze groeperingen in de Verenigde Staten richtten al in de jaren twintig ethische beleggingsfondsen op. Een decennium later onderscheidde General Electric vier groepen stakeholders met wier belangen rekening gehouden moest worden: werknemers, klanten, aandeelhouders en de samenleving. En oprichter Frits Goldschmeding van Randstad zei reeds in 1960: ‘Onze filosofie is dat wij allemaal een plaats in de maatschappij hebben, maar die plek eigenlijk lenen en dat we daarmee dus zuinig om moeten springen.’
Marleen Janssen Groesbeek cum suis heeft een degelijk handboek geschreven dat actueel en ontnuchterend overzicht biedt van maatschappelijk ondernemen in Nederland – een vergelijking met omliggende landen wordt niet gemaakt. Zij heeft gebruikgemaakt van een indrukwekkend bronnenapparaat: boeken, jaarverslagen, nota’s, rapporten, artikelen, persberichten, videobanden en websites. Wat je wat vaker zou willen lezen is een prikkelend citaat van een bankier of een ondernemer die met zijn laarzen in het maatschappelijke bluswater staat en vertelt over zijn dilemma’s.
Een ander bezwaar is dat de auteur zo veel mogelijk onderwerpen die verband houden met maatschappelijk ondernemen heeft willen vangen. Dat leidt zo nu en dan tot versnippering. Maatschappelijk Ondernemen wemelt van de feiten en de details en heeft daardoor iets van een confettikanon. Toch is er weinig reden tot vreugde want als Janssen Groesbeek één ding laat zien is het wel dat op dit terrein letterlijk nog een wereld valt te winnen.