Deze markten zijn door de Commissie geïdentificeerd als zogenaamde “lead markets”. Waar het bij “lead markets” om gaat is dat op een lokale (in dit geval Europese) markt doorbraakinnovaties zijn gerealiseerd waar een sterke koopkrachtige vraag buiten de lokale markt voor bestaat. Verspreiding naar en aanpassing aan nieuwe (buitenlokale) markten kan leiden tot een groeispurt van de koploper. Essentie is dat markten worden uitgebreid voor reeds succesvol gebleken innovaties. Het LMI onderscheidt zich van ander innovatiestimulerend beleid door beleidscoördinatie (het consistent en strategisch gebruik van beleidsinstrumenten) en een vraagzijdebenadering.

De Commissie wil met het LMI een bijdrage leveren aan een excellente positionering van Europese bedrijven op nieuwe en snelgroeiende wereldmarkten. De Commissie heeft geanalyseerd dat de zes geïdentificeerde markten een hoge economische en maatschappelijke waarde hebben en een jaarlijkse omzet van meer dan € 120 miljard euro en 1,9 miljoen banen in de EU vertegenwoordigen. Mede door het LMI verwacht de Commissie dat deze markten in 2020 kunnen doorgroeien naar een jaarlijkse omzet van € 300 miljard en drie miljoen banen in de EU. Het LMI zal volgens de Commissie ook voordelen opleveren voor de consument bijvoorbeeld door certificatie van producten. Het LMI maakt deel uit van de overkoepelende innovatiestrategie van de Europese Unie.

Proportionaliteit en subsidiariteit
Het LMI zal met name gebruik maken van de volgende drie bestaande beleidsinstrumenten:
– wet- en regelgeving;
– óverheidsaanbestedingen;
– standaardisering.
Daarnaast stelt de Commissie dat de publieke maatregelen in het kader van het LMI ook behulpzaam kunnen zijn voor het verkrijgen van toegang tot financiering. In dit verband worden vooral het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologieontwikkeling en het Concurrentievermogen en Innovatie Programma genoemd, maar ook het EIF en het EIB, structuurfondsen en nationale steunfondsen op het gebied van R&D en innovatie.

Overheidsbeleid op het terrein van ‘lead markets’ lijkt in de kern voorwaardenscheppend en vraagstimulerend te zijn: het wegnemen van barrières die de doorgroei van een markt belemmeren en het tot stand brengen van een grotere afzetmarkt. Belemmerende regelgeving wegnemen en het toepassen van dynamische innovatiestimulerende regelgeving zoals bijvoorbeeld het Toprunnerschema of het ontwikkelen van standaarden, waardoor Europese markten onstaan waarop het bedrijfsleven en nationale overheden kunnen inspelen, zijn daar goede voorbeelden van en vallen binnen de competentie van de EU. Omdat de situatie per markt kan verschillen vereist het ook specifiek maatwerk. Overheidsaanbestedingen helpen ook “lead markets” te ontwikkelen. ANNEX I van het voorstel geeft een overzicht van de benodigde acties van de Commissie, Lidstaten en bedrijfsleven. Nederland oordeelt in zijn algemeenheid positief over de doelstelling van de Commissie. Een Europese aanpak kan voor het stimuleren van lead markets meerwaarde hebben. Dit is echter afhankelijk van de concrete uitwerking van de acties die de Commissie voorstelt. Nederland twijfelt of de genoemde beleidsinstrumenten geschikt en noodzakelijk zijn voor het stimuleren van de lead markets, want de mededeling werkt deze voor de onderliggende acties nog niet genoeg uit. Daarom heeft Nederland m.b.t. deze acties nog concrete vragen om hier meer helderheid over te krijgen bij de Commissie:
– Komen naar aanleiding van de concrete acties verplichtingen voor de lidstaten bijvoorbeeld op het terrein van de nationale wet- en regelgeving?
– Geldt er een rapportageverplichting voor de Lidstaten?
– Hoe wil de Commissie buiten de EU markten het dialoog tot stand te brengen over standaarden die niet technisch van aard zijn en daarmee buiten het WTO TBT verdrag vallen?
– Daarnaast moet meer helder worden hoe dit initiatief zal gaan aansluiten bij de reeds bestaande innovatie-instrumenten zoals het Zevende Kaderprogramma.

Het uiteindelijke subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel voor de specifiekere vervolgacties zal mede afhangen van de antwoorden van de Commissie op deze genoemde vragen. Nederland wenst bij aanvullende voorstellen voor noodzakelijke concrete maatregelen aandacht voor het voorkomen van onnodige regeldruk voor bedrijven. Verder is het voor Nederland van belang dat de Commissie bij vervolgvoorstellen een degelijke impact assessment bijvoegt, inclusief een volwaardige maatschappelijke kosten-baten-analyse.

Nederlandse positie
Nederland steunt de ambitie van de EU om te streven naar een leidende rol van het Europese bedrijfsleven bij bepaalde product/ marktcombinaties op een mondiaal speelveld. Nederland velt een positief oordeel over het doel dat de Commissie wenst te bereiken (het bevorderen van “lead markets”) maar is kritisch op de uitwerking.

Nederland verwelkomt de focus op randvoorwaarden, op de vraagzijdebenadering en op de overheidsopdrachten ter bevordering van de ‘lead markets.’ Nederland verwelkomt tevens de keuze die in het LMI is gemaakt voor thema’s met maatschappelijke relevantie. Dit versterkt de legitimering van overheidsingrijpen aangezien de overheid veelal verantwoordelijk is voor wet- en regelgeving en standaarden op deze terreinen, en via aanbestedingen dergelijke markten kan stimuleren. Deze focus van het LMI ondersteunt daarmee de aanpak van (sommige) Nederlandse innovatieprogramma’s en maatschappelijke innovatiethema’s die ontwikkeld of in ontwikkeling zijn.

Nederland verwelkomt de selectie van bio-based products en (hernieuwbare) energie en de milieu en ‘cradle to cradle’-thema’s duurzaam bouwen en recycling als “lead markets” (zie ook de overheidsvisie bio-based). Binnen hernieuwbare energie ligt voor Nederland de nadruk op zonne-energie, windenergie en ‘carbon capture and storage’. Nederland constateert verder dat een deel van de voorgestelde prioritaire sectoren in het LMI niet aansluit op de prioriteiten in het Nederlandse beleid. Nederland verwelkomt daarom de mogelijkheid die de Commissie suggereert om het aantal “lead markets” uit te breiden. Nederland wil nadrukkelijk betrokken zijn bij de selectie van Europese “lead markets”, en is van mening dat aan die selectie een gecoördineerde en systematische analyse en intensieve consultatie van belanghebbenden ten grondslag moet liggen. Indien maatschappelijke relevantie een medepalend criterium is voor de selectie van ” lead markets” dan ziet Nederland ook mogelijkheden voor de thema’s water, onderwijs, voedsel, veiligheid en eco-innovaties.

De mededeling beperkt zich voor wat betreft overheidsopdrachten tot een verwijzing naar de ruimte die de Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden om de ontwikkeling van concurrerende oplossingen te bevorderen. Daarnaast verwijst de mededeling naar een handleiding om innovatie te bevorderen bij overheidsopdrachten, welke handleiding de Europese Commissie vorig jaar heeft uitgebracht (SEC (2207)280). Het kabinet deelt deze benadering en ondersteunt de aanbevelingen in de handleiding van harte (in essentie: vroegtijdig communiceren met de markt en de markt uitnodigen met creatieve oplossingen te komen; professionalisering van het inkoopproces en van inkopers om zo de capaciteit te hebben om de beste oplossing te selecteren voor de overheidsopdracht; wanneer mogelijk kiezen voor de economisch meest voordelige inschrijving i.p.v. de laagste prijs; en de voordelen van elektronisch aanbesteden te benutten). De recente mededeling van de Commissie over Precommerciële inkoop kan daarbij de weg openen naar meer kennis over de potentie van de markt. Veel van de aanbevelingen worden in Nederland ook al gepropageerd, waaronder via de overheid als ‘launching customer’. Ook via de duurzaam inkoopdoelstelling (100% in 2010 voor het Rijk, 50% voor medeoverheden) wordt in een aantal van de genoemde ” lead markets” door Nederland al een bijdrage geleverd. De suggestie van de Commissie om een kritieke massa te bereiken door bundeling van de overheidsopdrachten, staat volgens Nederland op gespannen voet met een andere doelstelling van zowel Europa als Nederland, namelijk de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten verbeteren. Bundeling van overheidsopdrachten kan ervoor zorgen dat de opdracht te groot wordt voor het midden- en kleinbedrijf om interessant te zijn.

Nederland deelt de zienswijze van de Commissie dat standaarden bij voorkeur prestatiegericht
moeten zijn en dat zij bovendien technologieneutraal en inter-operabel moeten zijn. Hiermee kunnen concurrerende technologieën die hetzelfde doel dienen naast elkaar bestaan. In het geval er sprake is van niet- inter-operabele en met elkaar concurrerende standaarden en technologieën voor commerciële toepassingen is Nederland van mening dat de Gemeenschap terughoudend moet zijn bij het maken van keuzes omdat standaardisatie in hoofdzaak een marktactiviteit is. Net zo goed als technologieën kunnen standaarden concurreren.
Overigens spelen standaarden wel al een belangrijke rol bij het borgen van de publieke belangen zoals bij veiligheid, gezondheid en milieu, zowel op nationaal als op Europees niveau. In die gevallen stimuleert de overheid het tot stand komen van standaarden of normen. Het stimuleren van standaardisatie door de overheid is in dat geval voorwaardenscheppend. De overheid zal daarbij zo
veel als mogelijk eisen dat de standaarden prestatiegericht, technologieneutraal en inter-operabel zijn. De rol van de overheid bij standaardisatie voor de genoemde “lead markets” moet dus per geval
beoordeeld worden, afhankelijk van de publieke belangen bij zo’n markt. Innovatie is echter ook gebaat bij bredere internationale concurrentie. Het ontwikkelen van standaarden zou niet mogen leiden tot het ontstaan van handelsbarrières. In ieder geval behoren dergelijke activiteiten te voldoen aan de geldende WTO verplichtingen op dit terrein.

Een punt wat Nederland nog verheldering behoeft betreft de aansluiting tussen het LMI en andere activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie zoals in het Zevende Kaderprogramma (KP), CIP en Structuurfondsen (SF), en ook het Environmental Technologies Action Plan (ETAP) en het Strategic Energy Technology Plan (SETP). Alhoewel bijvoorbeeld het KP en de SF wel worden genoemd in de mededeling wordt de aansluiting van het LMI op die programma’s onvoldoende duidelijk gemaakt. Nederland ondersteunt daarbij de invalshoek dat het LMI niet de jaarlijkse programmering van het Europese onderzoek in KP-kader kan vervangen en ook niet zou moeten veranderen. R&D kan echter de haalbaarheid op langere termijn van bepaalde productcycli vergroten, en het is goed denkbaar dat het LMI aanleiding geeft tot onderzoeksvragen die opgenomen kunnen worden in de onderzoeksprogrammering van het KP c.q. tot onderzoeksvoorstellen die kansrijk zijn binnen het KP.

Ten slotte vindt Nederland het van belang dat in het ‘mid-term progress report’ in beeld wordt gebracht wat het beleid oplevert en in welke mate en hoe er eventueel nog meer “lead markets” geselecteerd gaan worden. Pas daarna kan volgens Nederland een uitspraak over het effect van het beleid worden gedaan en structurele inbedding van het beleid worden overwogen.