Dat blijkt uit het rapport -Child Labour in Hybrid Cottonseed Production in Andhra Pradesh: Recent Developments’ van onderzoeker Dr. Venkateswarlu en een verklaring van de MV Foundation die vandaag door de Landelijke India Werkgroep (LIW) worden gepubliceerd. De LIW werkt rond dit onderwerp nauw samen met Amnesty International Nederland, de Novib en FNV Mondiaal. Het rapport wordt vandaag ook in India, de VS en Duitsland gepubliceerd.
Nog steeds zes van tien arbeiders kinderen
Het rapport over Andhra Pradesh volgt op een in mei 2003 door de LIW gepubliceerd rapport waaruit bleek dat begin 2002 circa 53.000 kinderen voor multinationale (en bijna 200.000 voor Indiase) bedrijven werkten. Het sterk gedaalde aantal kinderen dat voor multinationale bedrijven werkt is met name het gevolg van de door droogte sterk afgenomen teelt van katoenzaad. Slechts een kwart is het resultaat van activiteiten van particuliere organisaties zoals de MV Foundation, enkele VN organisaties en de betrokken bedrijven. In 2001 waren circa negen van de tien arbeiders in de katoenzaadteelt kinderen, nu zijn dat er ongeveer zes.
Een tweede vandaag door de LIW gepubliceerd onderzoeksrapport toont aan dat in de Indiase deelstaten Gujarat en Karnataka naar schatting nog eens 117.800 kinderen onder de veertien jaar onder zeer slechte omstandigheden in de katoenzaadteelt werken voor multinationale en Indiase bedrijven. Deze kinderen én een nog groter aantal jongeren (15-18) en volwassenen, vaak migranten, maken meestal werkdagen van twaalf tot veertien uur en verdienen daarmee 15 tot 35 Indiase roepees (€1 = Rs. 64).
Niet nagekomen beloftes
De multinationale en enkele Indiase zaadbedrijven erkenden vorig jaar, als resultaat van de internationale en lokale media-aandacht en pressie van diverse organisaties, dat zij via hun uitbestedingsketen waren betrokken bij ernstige vormen van kinderarbeid. De Association of Seed Industry (ASI) – hun belangenorganisatie – beloofde in september 2003 in een verklaring dat zij het probleem snel samen met andere betrokkenen aan zou pakken. Daartoe werd nauwe samenwerking gezocht met de MV Foundation.
Zowel volgens het rapport als de verklaring van de MV Foundation hebben de bedrijven een effectieve samenwerking sterk vertraagd. Zo werden de aanvankelijk door de bedrijven aan de MV Foundation beloofde lijsten van productiedorpen en boeren, die onafhankelijke controle mogelijk maken, pas onlangs door drie bedrijven verstrekt. Dat gebeurde na media-aandacht voor de dood van een jongen door blootstelling aan pesticide. Volgens het rapport heeft de vertragingstactiek er toe geleid dat de bedrijven in 2003 nauwelijks positieve invloed hebben gehad op de omvang van de kinderarbeid. De meeste kinderen zijn door de MV Foundation van werk naar school -begeleid’. De onderzoeker wijt de beperkte resultaten tot nu toe ook aan het feit dat de bedrijven zulke lage prijzen aan de boeren betalen voor de zaden dat bijna -niet anders kunnen’ dan kinderen in dienst nemen.
Wat moet er gebeuren?
De Landelijke India Werkgroep, Amnesty International Nederland, FNV Mondiaal, Hivos, Novib, het International Labor Rights Fund (VS), de Coalition against Bayer-dangers, Germanwatch en Global March Germany eisen dat alle bij de katoenzaadteelt in India betrokken bedrijven:
1. Onmiddellijk een plan uitvoeren om alle kinderarbeid in de katoenzaadteelt in India uit te bannen en te zorgen dat elk kind naar school kan gaan. Dit moet in nauwe samenwerking gebeuren met niet-gouvernmentele organisaties en de overheid. In Andhra Pradesh moet de bestaande samenwerking met de MV Foundation versterkt worden met als doel dat in 2005 geen kinderen meer in de katoenzaadteelt werken.
2. Zodanige faire prijzen aan de boeren betalen dat zij in staat zijn om hun tenminste het officiële minimumloon te betalen evenals gelijke lonen voor mannen en vrouwen.
3. Elke vorm van schuldslavernij in de katoenzaadproductie in India uit te bannen.
4. Het recht van alle werknemers op vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen respecteren.
5. Training aan boeren en agenten van de bedrijven (-seed organisers’) geven over het veilig omgaan met pesticide en hen veiligheidsapparatuur en kleding verstrekken.
6. Openheid geven over de – onafhankelijk – gecontroleerde, uitvoering van deze eisen.