Vond ik al tijden terug. Op deze plek en op vrijwel dezelfde dag van het jaar formuleerde ik, 8 januari 2002, een aantal specifieke wensen, vier liefst, over verantwoord ondernemen . Welke waren het, en hebben zij iets uitgehaald?

Nog los van de filosofische vraag of wensen iets uithalen moet ik helaas melden dat, op de eerste na, al mijn wensen van destijds in lucht zijn opgegaan. Dat stemt minstens tot bescheidenheid.

Mijn eerste wens had betrekking op het voornemen van het ministerie van Economische Zaken om binnen vijf maanden een Kenniscentrum voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op te richten. Ik sprak de hoop uit dat het ministerie zich aan die termijn zou houden. Twee kabinetsformaties en twee staatssecretarissen verder zijn de vijf maanden twee jaar geworden, maar tekenen wijzen erop dat er nu echt schot in zit en dat het centrum in het voorjaar operationeel kan zijn. Hier past dus, naast bescheidenheid, ook een begin van voldoening.

Dat geldt niet voor mijn tweede wens. Die had betrekking op de verspreide inspanningen her en der om standaarden te ontwikkelen waarmee vorderingen en achterstanden op het gebied van verantwoord ondernemen zichtbaar en meetbaar gemaakt kunnen worden. Mijn wens was dat de versplintering van krachten plaats zou maken voor samenwerking en uitwisseling. Dat is ijdele hoop gebleken. Iedereen werkt nog even enthousiast langs elkaar heen, alleen in een iets lager tempo.

Mijn derde wens ging over terughoudendheid. De Europese Commissie had kort daarvoor een Groenboek gepubliceerd over verantwoord ondernemen . Na reacties van de nationale regeringen wilde men komen tot één Europees kader, een Europa-breed regelsysteem om sociaal verantwoorde bedrijfsactiviteiten te bevorderen. Het leek me geen goed idee, omdat dan weer de bureaucratie vóór de ervaringen uit zou gaan. Dus pleitte ik voor enige terughoudendheid. Ik had misschien beter helemaal mijn mond kunnen houden, want de onthaasting die ik op het oog had sloeg binnen de kortste keren door naar volstrekte stilstand. Het thema verantwoord ondernemen is geruisloos van de Europese agenda afgevoerd.

Mijn vierde en laatste wens was principiëler van aard. Ik wenste dat we bevrijd zouden worden van het gezeur over ‘ verantwoord ondernemen als een verkapte vorm van eigenbelang’: ‘Laat me niet lachen, achter al dat gepraat over verantwoord ondernemen zit niets anders dan zorg voor de eigen reputatie en de eigen marktpositie. Met moraal heeft het niets te maken!’, dat soort stoere taal. Mijn hoop was dat we dit restant van calvinistisch rigorisme eindelijk eens achter ons zouden kunnen laten. Nee dus. De stoerlingen zijn nog onveranderd onder ons, triomfantelijk blijven ze tamboereren op de trom van: ‘Zie je wel, heb ik het niet gezegd? De Italiaanse supermelkboer verduistert tien miljard, Ahold heeft zijn marktleiderschap jarenlang gebruikt om de prijzen van Albert Heijn kunstmatig hoog te houden, en makelaars blijken nog steeds de huizenmarkt te manipuleren. En dat is nog maar het nieuws van één week. Wat nou, maatschappelijk verantwoord ondernemen ?’ Dus ook mijn vierde wens in rook opgegaan?

Misschien, voorlopig. Tenminste voor wat betreft het door mij beoogde einde van de scepsis en het cynisme. Die blijken hardnekkiger dan ik had gehoopt. Maar mijn hoop betrof niet het einde van de Parmalats en de Aholds van deze wereld. Dat zou pas echt ijdele hoop geweest zijn. Want de namen veranderen maar de feiten blijven. Er zijn altijd ondernemingen, groepen en individuen die aan verantwoord ondernemen geen boodschap hebben, en ze zullen er altijd zijn. We kunnen hooguit proberen hun aantal en invloed niet onbeperkt te laten toenemen.

Er is intussen wel iets ernstigs gebeurd. Het laat zich aflezen uit een verschuiving in taalgebruik. Was twee jaar geleden ‘verantwoord’ of ‘duurzaam’ ondernemen het slagwoord, vandaag is dat ‘integriteit’. Tabaksblat presenteert zijn code als ‘een bijdrage aan het herstel van vertrouwen van beleggers in een eerlijke en integere gang van zaken’, en in deze krant poneerde iemand onlangs de stelling: ‘Accountants, fiscalisten en notarissen zouden een integriteitseed moeten afleggen’ (zie het FD van 27 december). Ernstig is dat in de afgelopen jaren, door de voortdurende reeks van malversaties van bedrijven en door de slappe ruggen van professionals, het vertrouwen van de samenleving in ondernemingen, leidinggevenden en professionals dramatisch is afgenomen. De steeds luider klinkende eis van terugkeer naar integere verhoudingen is de kritische en hardhandige versie van de maatschappelijke aandacht voor verantwoord ondernemen . Aandacht en vertrouwen zijn omgeslagen in irritatie en wantrouwen. Tegen die achtergrond klinken mijn vier wensen van twee jaar geleden nu als rijkelijk naïef. Er staat nu veel meer op het spel dan waar ik me toen druk over maakte. Niet: ‘Het gaat niet slecht maar het kan beter’, is vandaag de toon die past, maar: ‘Het gaat niet goed en het kan nog slechter.’

Of toch nog maar een keer in de vorm van een wens: als het erom gaat om de eisen en verwachtingen van de samenleving over verantwoord ondernemen te laten horen, mag de toon best wat harder worden.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.