De OESO-richtlijnen zijn ingesteld door de rijke industrielanden, verenigd in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Het zijn vrijwillige normen waar multinationals uit deze landen zich aan horen te houden. De aangeklaagde bedrijven hebben op een aantal punten deze OESO-richtlijnen overschreden:
De bedrijven hebben een groot aantal vrijstellingen bedongen van de overheden van Turkije, Georgië en Azerbeidjaan op het gebied van milieu, arbeidswetgeving en het betalen van belasting. De bedrijven hoeven zich daardoor niets meer aan te trekken van de milieu- en sociale wetgeving. Turkije heeft zich verplicht geen enkele actie te ondernemen die de voortgang van het project zou kunnen schaden, inclusief acties met het oog op de veiligheid en de gezondheid van mensen en het milieu. Zou Turkije in de toekomst regels willen stellen ter bescherming van de mensenrechten of het milieu, dan is het land verplicht de bedrijven te compenseren.
De oliepijpleiding draagt niet bij aan een duurzame ontwikkeling van de betrokken landen. De contracten die BP met de betrokken landen heeft afgesloten, stellen expliciet dat ‘het project niet bedoeld is om bij te dragen aan de publieke belangen in deze landen’.
Belanghebbenden, zoals de mensen die langs het traject van de pijpleiding wonen, zijn niet adequaat geïnformeerd en bij de besluitvorming betrokken.
De milieuorganisatie hebben hun klacht ingediend bij het Britse Nationale Contact Punt (NCP) in Londen. Paul de Clerck van Milieudefensie: ‘BP pretendeert een milieuvriendelijk bedrijf te zijn. Uit onze klacht blijkt dat BP bewust allerlei uitzonderingen heeft bedongen voor de aanleg van deze oliepijpleiding en alleen oog heeft voor haar eigen belang. Dit megaproject is strijdig met de belangen van bevolking en milieu in de betrokken landen.’
De Wereldbank overweegt de oliepijpleiding te financieren. Milieudefensie vindt dat de besluitvorming daarover eveneens moet worden opgeschort zolang BP zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt.