Eerder deze week verscheen een rapport van het International Energy Agency (IEA) over waar we staan ten opzichte van de ambities om de hoeveelheid hernieuwbare energie in 2030 te verdrievoudigen, zoals landen afspraken op de klimaattop van Dubai eind vorig jaar. We liggen nog niet op koers. Alleen volgens het IEA is het nog steeds haalbaar, als de de bouw van zonne- en windparken blijft versnellen.
Wat daarbij helpt is dat de prijs van Chinese zonnecellen steeds lager wordt, door enorme overproductie. Tot zover een rooskleurig beeld voor de aanpak van klimaatverandering.
Stuitend is namelijk dat, zoals meestal bij deze ontwikkelingen, met geen woord wordt gerept over de mensenrechtenschendingen die gepaard gaan met de enorme opmars van hernieuwbare energie. Denk aan de productie van polysilicium voor zonnepanelen, vaak geproduceerd in Xinjiang waarbij de structureel onderdrukte Oeigoerse bevolking wordt ingezet. Of het delven van koper voor windturbines in Zambia wat zorgt voor forse vervuiling van grond, water en lucht, waardoor de bevolking niet meer in haar levensonderhoud kan voorzien. Of kobalt uit Congo, nodig voor batterijen. Inwoners worden gedwongen hun huis te verlaten om plaats te maken voor mijnen. Bedreigingen, misleiding en zelfs seksueel geweld worden niet geschuwd.
Rechtvaardigheid moet voorop staan
De energietransitie is absoluut noodzakelijk, maar rechtvaardigheid moet hierbij voorop staan. Het energieagentschap raadt landen aan om aangescherpte doelen voor de aanleg van hernieuwbare energiecentrales op te nemen in de klimaatplannen die alle landen volgend jaar bij de Verenigde Naties moeten inleveren. Dit zou gepaard moeten gaan met een heldere aanpak om de misstanden aan te pakken.
Kirsten Kossen, mensenrechtenexpert bij ASN Bank.