Voor het tweede achtereenvolgende jaar reikte de Financial Times zijn prijs uit voor de duurzaamste bank. ABN Amro nam vorige maand de eerste plaats over van het Britse HSBC. Chapeau. Lang zal de duurzaamheidfeestvreugde in Amsterdam niet geduurd hebben, want amper een dag later kregen de Nederlandse grootbanken, waaronder ABN Amro er in Zembla stevig van langs. De banken zouden in hun kredietverlening, projectparticipaties en beleggingsbeleid veel te weinig oog hebben voor duurzaamheidaspecten.
Deze twee op het eerste gezicht bevreemdende zeer uiteenlopende beoordelingen laten zich echter goed verklaren én herbergen ook een les voor de bancaire sector. Financial Times kijkt naar de onderlinge prestaties tussen de banken die zich aangemeld hebben voor de prijs.
Slechtwillende criticasters zouden dus kunnen zeggen dat het een eenoog koning-onderscheiding is, maar dit doet geen recht aan de duurzaamheidprestaties van de winnaar. Daarnaast lijken in de beoordeling door de Financial Times afzonderlijke duurzaamheidinitiatieven als bijvoorbeeld microkredietproducten en (aangekondigde) klimaatneutraliteit zwaarder mee te wegen.
In hoeverre duurzaamheid daadwerkelijk in de reguliere financiële producten, processen en diensten geïncorporeerd zijn, is veel lastiger na te gaan. En daar legt Zembla de vinger op de zere plek. Feitelijk kijken de Zembla-onderzoekers naar het halflege glas, en vinden dat met name in de reguliere, niet specifiek als duurzaam gelabelde, activiteiten. Vanuit materieel opzicht hebben de onderzoekers daar een punt, want dat betreft namelijk het leeuwendeel van de activiteiten van de banken.
Overigens hebben alle bekritiseerde grootbanken wel degelijk stappen gezet om juist in deze reguliere activiteiten duurzaamheid te integreren, maar – eerlijk is eerlijk – verbetering is nog zeker mogelijk. Dit is een veel tijdrovender proces dan het introduceren van een specifiek op duurzaamheid gericht product.
Welke les kunnen banken hieruit nu leren? Het allerbelangrijkste is dat nog meer aandacht wordt gericht op implementatie van duurzaamheid in de reguliere bancaire processen. En dat is direct in het voordeel van de bank zelf; immers, een accountmanager die bijvoorbeeld ook met een kredietaanvragende mkb’er kan meepraten over duurzaamheidkansen en -risico’s is een nog waardevollere gesprekspartner voor de ondernemer. Een beleggingsspecialist die óók duurzaamheidrisico’s in zijn portefeuille weet te adresseren, is een betere professional.
Als een bank één ding nodig heeft voor dit proces zijn het klanten die dit ook weten te waarderen. Vanuit dat perspectief is het zorgwekkend dat verschillende maatschappelijke organisaties zich haasten te verklaren dat zij hun huisbankier zouden heroverwegen vanwege vooralsnog ontoereikend duurzaamheidbeleid. Het als – vermogende- klant de banken hierop blijven structureel aanspreken, zou wel eens tot veel grotere duurzaamheidwinst kunnen leiden dan een overhaast vertrek. Immers, einde relatie, einde invloed.
Rob van Tilburg is manager van de adviesgroep duurzaam ondernemen van DHV die financiële instellingen begeleidt bij de implementatie van duurzaam ondernemen.