De textielindustrie is wereldwijd een van de meest vervuilende industrieën en verspilt veel grondstoffen. Niet gek dus dat de overheid heeft gesteld dat in 2050 onze economie circulair moet zijn. En daarmee mogen er geen nieuwe grondstoffen worden aangeboord. Inzamel-, sorteer- en recyclingbedrijven spelen een cruciale rol bij dit proces. Zij bepalen immers hoe een kledingstuk aan het eind van de keten wordt verwerkt. Sinds kort oefent de branche ook invloed uit op het begin van de keten. ‘Want als je bij het ontwerp al rekening houdt met duurzaamheid en recycling, dan kun je circulaire meters maken’, zegt Mariska Boer, voorzitter van Branchevereniging VHT en president EuRIC Textiles.
Wat doet de VHT?
MB: ‘Als branchevereniging behartigen we de belangen van inzamel- en sorteerbedrijven, en tegenwoordig ook steeds meer recyclebedrijven. Die belangenbehartiging bestaat uit praktische zaken zoals bedrijven bijstaan bij het verkrijgen van een brandverzekering of het onderhandelen met het pensioenfonds. Maar onze voornaamste taak bestaat uit het informeren van politici en beleidsmakers met het bijbehorende lobbywerk om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van textielbeleid.’
De VHT bestaat dit jaar 75 jaar. Is jullie rol door de jaren heen veranderd?
MB: ‘De belangen zijn de afgelopen jaren sterk verschoven. Waren we vroeger vooral een netwerkclub waarbij bedrijven elkaar vonden voor samenwerking en handel. Tegenwoordig doen we vooral ons best om onze leden mee te bewegen naar de circulaire economie. Mede door de invoering van de uitgebreide productentverantwoordelijkheid (UPV) op textiel en de oprichting van stichting producentenorganisatie (PRO) nemen we deel aan gesprekken in de keten over circulair ondernemen. Ook gaan we, vaak op eigen initiatief, in gesprek met ontwerpers en producenten. We staan in contact met de hele textielketen.’
Je bent ook president van EuRIC Textiles. Hoe verhoudt die organisatie zich tot de VHT?
MB: ‘EuRIC Textiles is een soort Europese VHT waar 14 lidstaten zijn aangesloten. Het maakt deel uit van de Europese recycling federatie EuRIC en bestaat nu 4 jaar. De oprichting was destijds belangrijk, omdat er steeds meer textielbeleid in Brussel wordt gemaakt. Ook hier proberen we samen met andere lidstaten beleid te beïnvloeden ten gunste van de branche.’
Hoe doet Nederland het ten opzichte van die andere landen als het gaat om textielherwinning?
MB: ‘We zijn een van de koplopers. Van al het textiel dat wordt afgedankt, zamelen we 48 procent apart in. Hiervan is 50 tot 60 procent geschikt voor hergebruik. Alleen Duitsland doet dit beter. In Frankrijk wordt wel flink ingezameld, als gevolg van de UPV die daar al 12 jaar actief is. Maar op circulair gebied valt daar nog te winnen. Andere landen komen vaak niet voorbij de 10 procent inzameling.’
Hoe werkt dat inzamelen?
MB: ‘Het leeuwendeel wordt ingezameld in textielcontainers op straat. Maar onze leden kopen ook textiel in van charitatieve instellingen en kringloopwinkels. Dat verschilt per regio. In de zakken die we aangeleverd krijgen zit van alles: kleding, beddengoed, schoenen, riemen… elke zak gaat open en elk stuk wordt gesorteerd.’
Waar sorteren de leden precies op?
MB: ‘Allereerst of de stukken geschikt zijn voor hergebruik. Zitten er vlekken op of gaten in? Maar ook: zou er vraag naar zijn? Vooral in Nederland zijn we best specifiek in wat we nog willen dragen. Slechts 10 procent blijft hier voor hergebruik, de rest gaat naar het buitenland. Ongeveer 70 procent van de totale wereldbevolking heeft behoefte aan tweedehandskleding. En een goede sorteerder weet welk land waar behoefte aan heeft.’
Elke item sorteren: dat is arbeidsintensief werk. Hoe zit het met de verhouding prijs-kwaliteit?
MB: Het merendeel van het in Nederland ingezamelde textiel wordt in Oost-Europa gesorteerd bij gecertificeerde sorteerbedrijven die deel uitmaken van de EU. Omdat de arbeidskosten daar lager liggen, kunnen zij de inzamelbedrijven een hogere prijs betalen. Vraag is natuurlijk wel of het wenselijk is dat zo’n arbeidsintensief sorteerproces niet gewoon in Nederland plaatsvindt.
We lezen en horen momenteel ook veel over ongesorteerd textiel dat in ontwikkelingslanden op stranden eindigt, hoe kijkt de VHT hiernaar?
MB: ‘Wij vinden dat uiteraard verwerpelijk. Maar de oorzaak daarvan ligt grotendeels buiten Europa. Onze leden moeten zich aan bepaalde voorschriften houden. Zo moet ons textiel binnen Europa in een minimum aantal soorten worden gesorteerd die vervolgens wereldwijd op tweedehandsmarkten worden verkocht. In de sortering moet het aanbod worden afgestemd op de vraag. Enerzijds omdat de inhoud anders op de afvalberg dreigt te verdwijnen, denk aan winterjassen in een land als Ghana. Anderzijds omdat het onethisch is. De opkopers in de ontvangende landen betalen voor de balen, maar ook voor het transport. Vaak geven zij precies aan waar zij behoefte aan hebben. Als ze dan iets anders ontvangen, zijn ze hun geld kwijt.’
En de sorteerder is zijn klant kwijt …
MB: ‘Klopt. Dus om dit soort wangedrag te voorkomen werken we bij de VHT met certificaten. Wie lid wil worden, moet zich verplicht certificeren, wat betekent dat je je aan onze voorschriften houdt.
Hoe zit het met het verdienmodel van inzamel- en sorteerbedrijven?
MB: ‘Zoals gezegd is het een zeer arbeidsintensieve branche. Dus daar moeten opbrengsten tegenover staan. Deze sector heeft alleen een opbrengst uit de verkoop van tweedehandskleding. Die bekostigen het sorteerproces én de duurzame verwerking van kleding die niet herdraagbaar is. Momenteel is dit de enige oplossing voor voor textielafval. Deze opschalen is echter lastig, want daar heb je meer mensen voor nodig en die zijn er niet of ze zijn (in Nederland) te duur.’
Hoe gaat de sector straks de extra stroom verwerken die loskomt door de UPV?
MB: ‘Om de overheidsdoelstellingen te realiseren, moet het percentage ingezameld textiel van 48 naar 75 procent in 2030. Daarvoor moet er beter en meer worden ingezameld. In Nederland hebben we onvoldoende inzamelcapaciteit, zowel kwantitatief als kwalitatief. Als alle textielketenpartners samenwerken, kunnen we die capaciteit wat verhogen. Maar daar zijn kennis, ervaring en financiële middelen voor nodig. Ook voor de sortering dreigt er te weinig capaciteit, met name bij gecertificeerde sorteer- en recyclingbedrijven. Dus daar moet zeker een oplossing voor komen.
En hoe zit het met recycling?
MB: ‘Met recycling bedoelen wij de verwerking van niet-herdraagbaar of herbruikbaar textiel. Daar zit nog geen verdienmodel in. Momenteel zijn gerecyclede vezels kort en worden voornamelijk ingezet in de non-woven industrie. Denk aan hoedenplanken in auto’s, vullingen van zittingen of isolatiemateriaal. Voor een duurzaam, kwalitatief goed en 100 procent gerecycled product heb je lange sterkere vezels nodig. Er is nog weinig vraag vanuit spinnerijen naar gerecyclede vezels. Maar recyclebedrijven ontwikkelen momenteel vervezeltechnieken waarbij lange én spinbare vezels teruggewonnen worden. Die worden nu getest door spinners. Als zij ermee kunnen werken, én als de prijs-kwaliteitverhouding ook nog klopt, dan kunnen we dat mogelijk opschalen. Maar dat is nog steeds een druppel op een gloeiende plaat.’
Hoe kan de VHT bijdragen aan groei voor deze sector?
MB: ‘Recycling is alleen rendabel bij grote volumes. Daarom probeert VHT het beleid zo te beïnvloeden dat de vraag naar gerecyclede vezels toeneemt. Bijvoorbeeld door gerecyclede vezels in nieuw textiel wettelijk verplicht te stellen. Of door de criteria voor duurzaam ontwerp zoals die nu in Brussel worden ontwikkeld. Want niet elk materiaal is geschikt voor recycling. En door het contact met producenten en ontwerpers, kan de sector hen daar nu over inlichten. Als we productie en recycling goed op elkaar hebben afgestemd, we kwalitatief goed spinbare vezels kunnen maken én deze verplicht in nieuw textiel verwerkt moeten worden, dan komen we echt ergens. Zowel wat betreft nieuwe verdienmodellen als een circulaire economie.’
Dit interview is eerder gepubliceerd op de website van Afval Circulair