Als gevolg hiervan is het vertrouwen in ondernemingen en het management ervan tot een dieptepunt gedaald. Zeker in tijden van economische teruggang is dat geen hoopvol vooruitzicht – eerder een vertragende factor voor herstel. Vorig jaar liet een onderzoek onder Nederlandse financieel directeuren nog zien dat er de komende tijd meer schandalen worden verwacht. Het vertrouwen in het bedrijfsleven dient hersteld te worden. Daarin heeft het managementonderwijs een centrale rol. Dat is immers de broedplaats voor managers en ondernemers en traditioneel het mechanisme om ondernemingen beter te laten presteren.
Veel topmanagers uit het Amerikaanse bedrijfsleven beschikken over een mba-diploma (masters of business administration) van een prestigieuze business school. Geen wonder dat de vraag opkwam, vorig jaar gesteld in een artikel: ‘Are business schools silent partners in corporate crime?’ Het antwoord hierop kan niet anders dan een volmondig ‘nee’ luiden.
Deze vraag lijkt te suggereren dat er sprake zou zijn van een soort win-win-relatie van criminele aard tussen het bedrijfsleven en business schools. Dat is regelrechte larie. Bovendien kan het managementonderwijs niet verantwoordelijk gehouden worden voor de individuele gedragingen en de persoonlijke ethiek van managers en ondernemers. Op zijn hoogst zijn business schools op een indirecte manier medeplichtig. Dat is overigens al ernstig genoeg.
Vertegenwoordigers van het managementonderwijs erkennen dit. Menig business school-decaan heeft een pleidooi gehouden voor het ontwikkelen van een sterker moreel kompas voor het managementonderwijs en er is opgeroepen tot grondige evaluaties van managementopleidingen. En: als business schools een deel van het succes van managers en ondernemers claimen, dan zouden ze dat ook voor het falen moeten doen.
Ook in het managementonderwijs speelt de geschiedenis een bepalende rol. Nobelprijswinnaar Ronald Coase verklaarde het bestaansrecht van ondernemingen doordat zij mechanismen zijn om transactiekosten die door de markt veroorzaakt werden, te reduceren.
Een andere Nobelprijswinnaar, Milton Friedman, stelde dat de rol van bedrijven was om de aandeelhouderswaarde te
maximaliseren. Omdat dit uiteindelijk het grotere belang ten goede zou komen, zag hij dit als de enige verantwoordelijkheid van ondernemingen.
John Elkingtons ’triple bottom line’ stelt dat de bestaansreden van bedrijven daarnaast ook ligt in het realiseren van verantwoordelijkheden en doelstellingen op sociaal-maatschappelijk vlak en milieugebied.
Het zijn met name de klassiek-economische doctrines van Coase en Friedman geweest die het managementonderwijs door de jaren heen hebben gedomineerd. Daarnaast ligt er van oudsher een nadruk op de afzonderlijke functionele managementgebieden binnen managementopleidingen. Er wordt wel gezegd dat mba-studenten worden opgeleid volgens een verkeerde dominante logica. Deze logica zou te technisch zijn, te mechanistisch, te veel naar binnengericht, te disciplinair, te eng, teveel gericht op het eenzijdig creëren van aandeelhouderswaarde. Niet voor niets heeft de ceo van Timberland, Jeff Swartz, onlangs gezegd dat Friedmans opvatting achterhaald, inadequaat en incompleet is.
De managementagenda nu en in de toekomst gaat verder dan een focus op aandeelhouders, klanten en toeleveranciers. De bedrijfsomgeving is onderhevig aan een proces van vermaatschappelijking. Kennis van de werkwijze van internationale overheden en non-gouvernementele organisaties en hoe met hen samen te werken, is onontbeerlijk. In deze omgeving moeten managers en ondernemers effectief zien om te gaan met dilemma’s, te functioneren onder ambiguïteit en voortdurend een balans trachten te vinden tussen het scala aan belangen en verwachtingen die leven onder belanghebbenden. Er is een noodzaak tot het denken over de grenzen van functionele gebieden heen en deze gebieden te combineren – een noodzaak tot integratief en inclusief denken.
Zonder bestaande initiatieven tekort te doen, is het huidige managementonderwijs onvoldoende op deze uitdagingen ingericht. Een recent onderzoek naar de aandacht voor MVO in Europese managementopleidingen laat zien dat er inderdaad nog een wereld te winnen is. Het wordt tijd voor een ‘John Elkington School of Management’.
Business schools kunnen zowel huidige als toekomstige generaties managers en ondernemers duidelijk maken dat zij nieuwe verantwoordelijkheden en rollen hebben en dat het bedrijfsleven kan bijdragen aan het herstellen van het consumentenvertrouwen en het realiseren van duurzame economische groei. Dat zou weleens een maatschappelijke verantwoordelijkheid van het managementonderwijs kunnen zijn.
In het verlengde hiervan zouden zij hun studenten in staat moeten stellen om de benodigde vermogens te ontwikkelen. Daarmee doet het managementonderwijs niet alleen recht aan zijn traditionele rol als mechanisme om bedrijven beter te laten presteren. Ook is het daarmee partner in het stimuleren van het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid en het spelen van een duurzame rol door het bedrijfsleven. En dus geen partner in corporate crime.
L. Moratis is partner van CSR Academy in Rotterdam.