De tegendraadse Britse econoom Kate Raworth werd in 2017 wereldberoemd. Met het krachtige beeld van de donut schetste zij de weg naar een economie die welzijn voor iedereen biedt binnen ecologische grenzen. Dit voorjaar hield zij voor Wetenschappelijk Bureau GroenLinks de tweede Gaialezing. Na afloop sprak Richard Wouters (Project- en onderzoeksleider Wetenschappelijk Bureau GroenLinks) haar over de toepassing van de donut in de praktijk, de ontgroeibeweging en de weerstand tegen transities.
De donut van Raworth bestaat uit twee ringen. De binnenste ring geeft het sociale fundament van de samenleving weer: de menselijke basisbehoeften die vervuld moeten worden. De buitenste ring vormt het ecologische plafond: de planetaire grenzen, bijvoorbeeld voor CO2 en stikstof, die we niet mogen overschrijden als we het leven op aarde willen behouden. Tussen de twee ringen bevindt zich de ‘veilige en sociale ruimte voor de mensheid’.
Na de publicatie van haar boek Donuteconomie richtte Raworth het Doughnut Economics Action Lab (DEAL) op. Met een team van 12 mensen helpt ze overheden, bedrijven, scholen en groepen burgers om, door het wegwerken van sociale tekortkomingen en ecologische overschrijdingen, de donuteconomie dichterbij te brengen.
Als ik Raworth spreek, heeft zij er al een lange dag op zitten: een fietstocht door Utrecht met GroenLinks-wethouder Lot van Hooijdonk, een gesprek met de winnaar van de Gaia-essaywedstrijd, een geanimeerde lezing voor een uitverkochte zaal, waarbij ze af en toe over het podium danst, gevolgd door een gesprek met panel en publiek dat doorloopt tijdens de naborrel. Schijnbaar onvermoeid neemt ze de tijd om mijn vragen te beantwoorden, in vloeiende volzinnen.
Je boek heeft miljoenen mensen geïnspireerd. Heeft het ook tot concrete veranderingen geleid?
“De Engelse versie van mijn boek heeft als ondertitel ‘Zeven manieren om te denken als een 21e-eeuwse econoom’. Mijn hoofddoel is het veranderen van de manier waarop we denken. Dat levert niet meteen tastbare resultaten op. Ik ben er wel trots op dat zoveel mensen met de donut aan de slag zijn gegaan. Mensen die zeggen: ik ga dit boek niet alleen lezen maar ook dóén, ik ga het tot leven brengen in mijn gemeenschap, mijn bedrijf, mijn school.
De speelsheid waarmee ze dat doen is opvallend. Meestal haken mensen af als je het woord ‘economie’ laat vallen. Dan zeggen ze: wiskunde was nooit mijn ding. Maar economie is de kunst van het huishouden, het is hoe onze economieën elke dag beheerd worden, we hebben er allemaal belang bij. We zijn allemaal praktiserende economen wanneer we ergens geld in steken of juist niet, of wanneer we protesteren. Dus ik ben blij met de manier waarop het donutdenken is opgepikt. Ik denk dat we nog maar aan het begin staan.
Als mensen mij vragen naar concrete resultaten, breng ik graag in herinnering dat in 1947 de Mont Pèlerin Society voor het eerst bijeenkwam, in een bergdorpje in Zwitserland, om het paradigma van de neoliberale economie te creëren. Als je zes jaar later aan deze economen had gevraagd hoe het ging, hadden ze nog weinig successen kunnen melden. Pas 33 jaar later, onder Thatcher en Reagan, beleefde het neoliberalisme zijn internationale doorbraak. Ik denk dat het geen 33 jaar zal duren voordat de donuteconomie doorbreekt.”
Waar wordt de donut al toegepast?
“Amsterdam was in 2020 de eerste stad die zei: wij zijn bereid dit te doen, we gaan de donut centraal zetten in ons beleid voor een circulaire economie. Dat was een dappere sprong in het diepe. Het had een enorm zwaan-kleef-aan-effect. Andere steden en gemeenschappen klopten bij ons aan en zeiden: we zien wat Amsterdam doet en we gaan er iets aan toevoegen. Zo bouwt het zich op, de ambitie wordt steeds groter. Inmiddels werken we bij DEAL samen met meer dan 70 lokale overheden, van Barcelona in Spanje tot Ipoh in Maleisië. Ook nationale overheden nemen nu contact met ons op. We bieden hun instrumenten om de donut in de praktijk te brengen en zeggen daarbij: wees integer, de donut moet meer zijn dan greenwashing.”
Ben je al op misbruik van de donut gestuit?
“Dat risico bestaat vooral in het bedrijfsleven. Van meet af aan waren er bedrijven die zeiden: wow, die donut ziet er cool uit, daar willen we mee geassocieerd worden. Omdat de donut niet louter een branding tool mag zijn, heeft DEAL verzoeken van bedrijven lang afgehouden, totdat we de regels voor bedrijven op een rijtje hadden gezet.
Het gaat niet om mooie producten die gelinkt kunnen worden aan de donut, maar om de missie van een bedrijf, de relatie met werknemers, leveranciers en klanten, de bestuursvorm, de eigendomsstructuur en de financiering. Dat levert soms ongemakkelijke gesprekken op, want je hebt het over het deep design van de onderneming. Maar dat fundament moet echt op orde zijn als bedrijven daadwerkelijk willen bijdragen aan een regeneratieve en distributieve toekomst, waarin natuurlijke hulpbronnen in stand worden gehouden en de gecreëerde waarde en kansen eerlijk verdeeld worden.
Samen met de Hogeschool van Amsterdam heeft DEAL een programma voor bedrijven opgezet. Het valt me op dat de bedrijven die daarop afkomen doorgaans geen beursgenoteerde multinationals zijn. Die zitten verstrikt in kortetermijndenken, met de focus op aandeelhouderswaarde. De geïnteresseerde bedrijven zijn kleiner – vaak start-ups – en hebben een visie: ze willen een product of dienst creëren waarmee kringlopen gesloten worden, koolstof wordt vastgelegd of een gemeenschap wordt opgebouwd. Ze weten dat als ze zich op de reguliere financiële markten begeven voor kapitaal, dat dan alle visie eruit wordt geslagen om de gangbare financiële doelstellingen maar te halen. Dus ze geven echt om het fundament van de onderneming.”
Even terug naar de gemeente Amsterdam. Na het vertrek van GroenLinks-wethouder Marieke van Doorninck heeft het gemeentebestuur een aantal duurzaamheidseisen voor nieuwbouw versoepeld. De D66-wethouder van Woningbouw wil sneller en goedkoper bouwen. Daarmee wordt de koppeling tussen distributief en regeneratief beleid verzwakt. Wat zou je tegen de wethouder willen zeggen?
“Transformatie is ingewikkeld, kost tijd en is tegelijk urgent. Marieke van Doorninck zei altijd: we weten dat we meer woningen nodig hebben, maar als we bouwen op dezelfde manier als we altijd hebben gedaan, knallen we door de grenzen van klimaat en materiaalgebruik heen. Dus we moeten innoveren.
Ik sta niet dicht genoeg bij de realpolitik van de Amsterdamse volkshuisvesting, maar ik weet wel: als grenzen zichtbaar worden, verzetten we ons er eerst tegen, omdat het als een schok komt dat we het anders moeten doen. Maar het stellen van grenzen wakkert ook onze creativiteit aan. Steden die het voortouw nemen, die klimaatneutraal en circulair bouwen, zullen merken dat hun architecten en ontwerpers over de hele wereld gevraagd worden, omdat elke stad zal moeten volgen.
We moeten ook veel creatiever zijn als het gaat om eigendom en financiering. Neem De Warren, een Amsterdamse wooncoöperatie. Dat zijn burgers die samen 36 duurzame en betaalbare woningen hebben gebouwd. Het kan dus wél: woonruimte scheppen op een manier die ons terugbrengt binnen planetaire grenzen. Dit soort modellen zouden het hart moeten vormen van een nieuwe visie op de stad.”
Als we kijken naar landen, dan benadert Costa Rica de ‘veilige en rechtvaardige ruimte’ tussen de ringen van de donut het meest. Wat kunnen we leren van dat land?
“Landen zijn heel verschillend, dus beleid valt nooit zomaar te kopiëren. Het inkomen per persoon ligt in Costa Rica drie keer lager dan in Nederland, maar drie keer hoger dan in veel landen in Sub-Sahara-Afrika. Het interessante aan Costa Rica is dat de overheid er fors heeft geïnvesteerd in gezondheidszorg en onderwijs. Dat zijn essentiële onderdelen van het sociale fundament.
In de jaren tachtig hebben de Costa Ricanen heel bewust een eind gemaakt aan ontbossing. Sinds 1987 groeit het bosareaal weer. Costa Rica staat nu bekend als een hotspot van biodiversiteit. Wat we van het land kunnen leren is dat je goed kunt leven binnen planetaire grenzen met een veel lager inkomen dan dat van de hoge-inkomenslanden, en dat de politiek verschil kan maken met beleid dat voorrang geeft aan welzijn en ecologische bescherming.”
Toch overschrijdt ook Costa Rica het ecologische plafond van de donut.
“Klopt. Het land maakt natuurlijk deel uit van een wereld die vastzit in een op groei gebaseerd economisch model; daar wordt het door beïnvloed. Ook Costa Rica moet zijn ontwikkeling bijsturen. Toch geeft dit land mij de meeste hoop, samen met Colombia en Jordanië, die ook dicht bij de donut zitten. Als een van deze landen aantoont dat het in de basisbehoeften van alle inwoners kan voorzien binnen de grenzen van de draagkracht van de aarde, dan zou dat een mondiale doorbraak zijn. Het zou concreet bewijs leveren dat een donuteconomie mogelijk is.”
In je boek leverde je scherpe kritiek op de verslaving van de samenleving aan economische groei. Zijn we inmiddels aan het afkicken?
“In sommige landen staat bbp-groei ter discussie, maar zeker niet in mijn eigen land. De leiders van zowel de Conservatieven als Labour hebben gezegd: wij zijn er voor groei, groei, groei. Ze willen bewijzen dat ze verantwoordelijke politici zijn, die je aan het roer kunt zetten van de economie. Maar er staat niemand aan het roer! Geen enkele regering is baas over de economie.
Onze economieën zijn nauw met elkaar verweven; wereldwijde financiële crises, pandemieën en klimaatverandering hebben een geweldige impact. Dus de belofte van bbp-groei is zeer riskant. Het is ook niet waar mensen om vragen. Als je bij mensen aanklopt met de vraag ‘Wat wilt u van de regering?’ zegt niemand: ‘Ik wil 1,2 procent groei.’ Mensen willen een sterke, veilige gemeenschap, goede banen voor hun gezinsleden, kinderen die gelukkig zijn op school en kansen krijgen in de samenleving. Ze willen ontmoetingsplekken waar ze het gevoel hebben erbij te horen, een groene openbare ruimte. Kortom: de donut.”
Onder wetenschappers en activisten wint de degrowth-beweging aan populariteit. Helpt dat het donutdenken?
“Ik zie een sterke verwantschap tussen de degrowth-beweging en de donuteconomie. Kijk naar de definitie van degrowth: een geplande en democratische vermindering van het verbruik van energie en natuurlijke hulpbronnen, op een rechtvaardige manier die voorziet in ieders behoeften. Als je daar een tekening van maakt, krijg je zoiets als de donut.
Er ontstaat een sterke academische gemeenschap rond degrowth, met veel jonge mensen die zich er thuis bij voelen, dat is winst. Maar aan buitenstaanders valt lastig uit te leggen wat het begrip betekent. Ze denken al gauw dat het louter gaat om krimp van het bbp.
We hebben ook een taal nodig die toegankelijker en speelser is, die zich leent voor gebruik door politici, door groepen burgers. Dus degrowth en de donut vullen elkaar aan. Ze helpen elkaar ook vooruit, want degrowth heeft het Overton-venster verschoven, het spectrum aan ideeën dat geaccepteerd wordt. Degrowth klinkt extreem radicaal. Daardoor denken veel mensen: oei, dan liever de donuteconomie.”
Dus nu lijkt Kate Raworth met haar groei-agnosticisme ineens heel gematigd…
“Precies. Maar het is nog steeds radicaal om agnostisch te zijn over economische groei. We hebben nu een economie die moet groeien, of we daar nu bij gedijen of niet. Wat we nodig hebben is een economie die ons doet gedijen, of we nu groeien of niet. Daarbij volstaat het niet om te zeggen: ‘Het kan met niet schelen wat er met het bbp gebeurt.’ Want onze huidige economie is structureel afhankelijk van groei.
Neem de manier waarop we onze pensioenen financieren, door nu geld in een fonds te stoppen en te hopen dat die pot veel groter groeit. Dat heeft iets onnatuurlijks. Een eekhoorn begraaft geen noten in de herfst in de verwachting dat hij in de lente 10 procent meer noten terugvindt. Maar ons financiële stelsel gaat uit van eindeloze groei.
Ik heb mijn boek geschreven met een wereldwijde insteek. Als we inzoomen op hoge-inkomenslanden, dan zie ik geen bewijs dat het mogelijk is om economische groei te ontkoppelen van ecologische schade met de snelheid die nodig is om de klimaat- en biodiversiteitscrises te keren. Dus op dat punt ben ik niet agnostisch. Ik geloof echt dat het tijd is dat rijke landen zich voorbereiden op een toekomst voorbij de groei.
Economische groei zit ingebakken in ons financiële, politieke en sociale systeem – hoe maken we daar een einde aan? Die vraag zou in elke opleiding macro-economie aan bod moeten komen. Toch zijn er nog maar weinig universiteiten waar de vraag gesteld wordt wat het betekent als de economie niet meer groeit. Een economische opleiding die studenten niet uitnodigt om over die vraag na te denken, is anno 2023 een karikatuur van een opleiding. Dit raakt de jonge mensen die straks onze beleidsmakers zullen zijn. Zij moeten nu worden toegerust voor een ongewisse toekomst. Als je niet voorbereid bent, wordt de toekomst beslist moeilijker, chaotischer en destructiever dan wanneer je het einde van de groei weet te managen.”
Kunnen we de groeiafhankelijkheid van onze economie verminderen door de eigendom van bedrijven te veranderen?
“Ja. Bedrijven met verhandelbare aandelen zijn wettelijk verplicht om de opbrengsten voor aandeelhouders te maximaliseren. Dat zet hen ertoe aan om te blijven groeien. Het kan anders, door bijvoorbeeld werknemers, toeleveranciers en de lokale gemeenschap een plek te geven in het ondernemingsbestuur.
Ik nam onlangs deel aan een bijeenkomst met de Britse vereniging van bedrijven die in handen zijn van werknemers. Wat me opviel: omdat ze geen verplichtingen hebben aan aandeelhouders, kunnen ze echt stilstaan bij de vraag: ‘Wat is ons doel?’ Ze beginnen meestal met een mensgerichte missie: ‘Ons doel is het scheppen van geweldige banen.’ De uitdaging is nu om daar een ecologische missie aan toe te voegen: ‘Ons doel is om dat te doen op een manier die natuurlijke hulpbronnen in stand houdt.’
Eén manier om die regeneratieve missie te verankeren is door de natuur een stem te geven in het bestuur van de onderneming. Bij alle besluitvorming wordt dan de vraag gesteld: ‘Wat zou de natuur doen?’ Het bedrijf Faith in Nature, dat shampoo maakt, had vorig jaar de primeur. Er is een milieujurist toegetreden tot de Raad van Bestuur om de natuur te vertegenwoordigen. Zij vergelijkt haar rol met die van een voogd die namens een kind optreedt in de rechtbank.
Als iemand het spits durft af te bijten – net zoals Amsterdam deed met de donut – heeft dat een sneeuwbaleffect. Het verandert de vraag van ‘Een bestuurszetel voor de natuur, waarom zou je dat in godsnaam doen?’ in ‘Waarom zou je het niet doen?’ En even later: ‘Waarom heb je het nog niet gedaan?’”
De Nederlandse stikstofcrisis markeert het begin van een tijdperk waarin we planetaire grenzen echt gaan voelen, zei je eerder vandaag. De inkrimping van de veestapel roept veel verzet op. Hoe moeten we daarmee omgaan?
“Laat me een voorbeeld geven. In Denemarken hadden ze Danish Oil and Natural Gas (DONG), een grote producent en leverancier van fossiele brandstoffen. Ik was er graag bij geweest op de dag dat iemand aan de bestuurstafel zei: ‘Weet je wat, we moeten ophouden onszelf te zien als een olie- en gasbedrijf. We moeten een niveau hoger kijken: we zijn een energiebedrijf. Wat betekent dat in de 21e eeuw? Dat we volledig overstappen van fossiele naar hernieuwbare energiebronnen.’ Toen ze bij DONG eenmaal aan die reis waren begonnen, gingen ze veel sneller dan ze ooit hadden gedacht.
Misschien kunnen ook veehouders een niveau hoger kijken? Dan zeggen ze: ‘Ik ben een voedselproducent en een rentmeester van de natuur. Wat betekent dat in de 21e eeuw? Kan ik met behoud van mijn trots en mijn banden met de gemeenschap blijven boeren, met respect voor de traditie waar ik in sta maar wel anders, omdat we nu meer weten dan onze voorouders over onze impact op het ecosysteem?’ Dit zal niet alleen in de landbouw moeten gebeuren, maar in vele sectoren. Een rechtvaardige transitie gaat niet alleen over het behoud van bestaanszekerheid, maar ook over het behoud van respect, het gevoel gezien te worden en nodig te zijn. Mensen willen zinvol werk.
Ik leerde vandaag dat 14- en 15-jarigen in Nederland al kennismaken met de donuteconomie. Als deze jongeren met sociale en planetaire grenzen geconfronteerd wordt, zullen ze minder geschokt zijn, omdat ze de levende natuur – Gaia – en hun rol daarin beter begrijpen. Mijn generatie heeft daarover nooit iets geleerd op school. Dus als mijn levensonderhoud zou afhangen van de exploitatie van de natuur, dan zou de transitie bij mij ook weerstand oproepen. Laten we een nieuwe generatie opvoeden die begrijpt hoe het welzijn van de mens en dat van de natuur samenhangen. Die jonge mensen hebben we nodig om ons door deze eeuw te leiden.”
Kate Raworth is econoom. Ze werkt bij het Environmental Change Institute van de Universiteit van Oxford en is Professor of Practice aan de Hogeschool van Amsterdam. In 2017 kwam haar boek Donuteconomie: In zeven stappen naar een economie voor de 21ste eeuw uit.
Auteur: Richard Wouters, Project- en onderzoeksleider Wetenschappelijk Bureau GroenLinks
Dit artikel is eerder gepubliceerd in tijdschrift de Helling van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks.
Foto: Roman-Krznaric