Dat COVID-19 op mondiaal niveau nogal wat teweeg heeft gebracht, is een behoorlijk understatement. De gevolgen op zowel medisch als economisch niveau zijn dermate negatief dat we eigenlijk niet eens willen beginnen over een eventuele upside. Maar om tóch iets positiefs te noemen: de duurzaamheid. De huidige pandemie heeft het gaspedaal ingedrukt richting een groene toekomst – en echt niet alleen omdat er minder wordt gereden.

De term duurzaamheid is haast verweven tot een soort modewoord en wordt soms te pas en te onpas gebruikt in allerlei commerciële marketingcampagnes. Dat neemt echter niet weg dat échte duurzame ondernemingen alleszins bezig zijn aan een fikse opmars.

En dat zeggen wij niet. Dat laten de cijfers zien. Duurzame en groene investeringsfondsen hebben alleen al in de eerste weken na de corona-uitbraak laten zien wel degelijk waarde te kunnen creëren. Ze deden dat zelfs beter dan hun niet-duurzame tegenhangers. Om het een en ander kracht bij te zetten: afgelopen kwartaal zagen duurzame beleggingsfondsen een instroom van 54 miljard euro in Europa alleen.

Overheid

Dat komt grotendeels doordat de vraag naar duurzame oplossingen doorlopend lijkt toe te nemen. Bedrijven willen meer en meer een maatschappelijke rol vertolken, hebben aandacht én bezorgdheid over risico’s op de lange termijn en willen in één lijn opereren met de politieke agenda die nu heerst. Ter illustratie: het helpt niet om nu te investeren in bedrijfsbussen van een type dat over een x-aantal jaar niet meer de Amsterdamse binnenstad in mag.

Zodoende is de mate van duurzaamheid binnen organisaties nauw verwant aan de wijze waarop overheden hiermee omgaan. Hoe veeleisender de overheid, hoe ecologischer en sociaal verantwoorder de organisatie – en hoe meer investeringen er worden gedaan in een duurzamere economie.

Financiële sector

Daar waar verschillende sectoren meebewegen met dit soort ontwikkelingen, heersen er toch nog wat zorgen over de financiële sector. Dat komt ook mede door het feit dat deze sector in 2008 de economische crisis veroorzaakte – dat ligt nog vers in het geheugen van velen. Het begon met de hypotheken crisis wat uiteindelijk leidde in de wereldwijde kredietcrisis. Men hekelde de verbinding met de daadwerkelijke economie, de complexiteit en de ondoorzichtigheid van dit soort bedrijven. De verwachting is daarom dat de financiële sector ook nu niet meegaat met alle duurzame ontwikkelingen en geen concrete stappen onderneemt.

Maar volgens Philippe Zaouti, CEO van investeringsmaatschappij Mirova, is die angst niet helemaal terecht. Dat stelt hij tegenover Theasset. Volgens hem hebben overheden de officieuze taak hen op dit vlak te stimuleren door steeds meer de nadruk te leggen om een duurzame en inclusieve economie. Zo mag ook de financiële sector niet ontkomen aan het gebruik van hernieuwbare energie, schone mobiliteit, een toegankelijke gezondheidszorg en meer.

Om niet alleen woorden, maar ook daden te gebruiken, zouden regeringen hun kreten kracht bij kunnen zetten door middel van kapitaalinjecties in deze financiële sector, aldus Zaouti. Volgens hem kunnen alleen stimuleringsplannen van de overheid deze sector aanzetten tot een mogelijke transformaties richting organisaties met een positieve, sociale impact.

Volgens Zaouti scheelt het daarbij dat de financiële sector momenteel welwillender is dan in 2008. Dat heeft deels te maken met het feit dat meer en meer bedrijven ook in één lijn willen opereren met de heersende, politieke agenda, maar ook met de druk die van buitenaf op hen wordt uitgeoefend. De roep om verantwoord ondernemen wordt tenslotte groter en groter. Veel banken bieden bijvoorbeeld al lagere rentetarieven en betere voorwaarden bij een zakelijke lening met duurzame of sociale bestemming.

Aanpak

De manier waarop dit soort veranderingen bewerkstelligd moeten worden, bestaat volgens Zaouti uit twee methodes. De eerste is top-down. Als voorbeeld noemt hij de Europese Unie, welke volgens hem méér moet doen dan alleen het vaststellen van bepaalde taxonomieën. Zaouti oppert een Europees bureau dat onder meer milieueisen beoordeelt en zich daarbij richt op bijvoorbeeld de impact van bedrijven op de biodiversiteit.

Anderzijds stelt Zaouti dat transformaties ook bottom-up moeten plaatsvinden. Hij beweert dat de Europese politiek werknemers meer bewust kan maken van een duurzaam leven, bijvoorbeeld van biologische voeding. Hij pleit daarom dan ook voor een uniform en transparant label dat op alle Europese producten komt te staan – als voorbeeld van een helder signaal omtrent het belang van meer duurzame bedrijfsvoering.

Een wisselwerking tussen de twee zou moeten resulteren in meer duurzame financieringen, maar daarvoor is dus politieke vastberadenheid vereist. Goede trouw vanuit de financiële sector is ook belangrijk en die lijkt er, onder druk vanuit de maatschappij, in grote mate te komen.