Dit boek vertelt niet het verhaal van bedrijven (en de door hen ingehuurde PR en lobbyorganisaties) die zich verdedigen tegen de publieke kritiek met feiten, argumenten of het verbeteren van hun gedrag, maar met een aantal smerige trucs.’ Klein doelt daarbij dan bijvoorbeeld op het opzetten van zogenaamde actiegroeperingen door het bedrijfsleven (“astroturf”), het oppoetsen van hun imago met groene retoriek en propaganda (“greenwashing”) en op het infiltreren en bespioneren van actiegroepen en NGO’s.
Van het laatste wordt in het boek een aantal voorbeelden gegeven, dat zo uit een spannend jongensboek afkomstig lijkt. Neem bijvoorbeeld de zaak-Paul Oosterbeek. Deze werknemer van het Nederlandse bedrijf Algemene Bedrijfs Consultancy (ABC) haalde gedurende acht jaar bij meer dan dertig actiegroepen en NGO’s het oud papier op. Dit werd zogenaamd verkocht om goede doelen te steunen, terwijl het afval in werkelijkheid stukje bij beetje werd gereconstrueerd in een zwaarbewaakt kantoor, waarna de hieruit gedestilleerde
informatie werd verkocht aan een aantal (Nederlandse) bedrijven. Dat dit geen op zichzelf staand incident is, toont Eveline Lubbers aan in het door haarzelf geschreven hoofdstuk Corporate Intelligence. Dit hoofdstuk beschrijft de activiteiten van het in 1995 opgerichte Londense corporate-intelligencebureau Hakluyt & Company Ltd dat, zoals de brochure vermeldt, ‘voorziet in informatie over NGO’s en actiegroepen die niet toegankelijk is via de gangbare kanalen’. Om deze informatie te verkrijgen gebruikt het bedrijf een veelheid aan methoden. Het stuurt bijvoorbeeld zogenaamd ‘links georiënteerde’ journalisten op pad om actiegroepen te interviewen over hun campagnes, waarna deze informatie wordt doorgespeeld aan de opdrachtgevers van het bedrijf. Of het bedrijf stuurt infiltranten naar actiegroepen om dergelijke informatie in te winnen. En die opdrachtgevers van Hakluyt & Company Ltd, dat zijn er nogal wat: het bedrijf claimt dat op dit moment een kwart van de 100 bedrijven die de FTSE-index vormen, gebruik maakt van de diensten van Hakluyt & Company Ltd.
Naast het infiltreren in NGO’s en actiegroepen proberen bedrijven ook direct de publieke opinie te manipuleren. Bijvoorbeeld door het oprichten van organisaties die zich gedragen als door kritische consumenten opgerichte NGO’s, maar die in werkelijkheid gefinancierd en gecontroleerd worden door het internationale bedrijfsleven (zie ook de rubriek Site-seeing, verderop in deze Osmose, JD). Het boek noemt bijvoorbeeld de milieuorganisatie Waste Watchers, een door de verpakkingsindustrie gecontroleerde en gefinancierde groep, die zich zogenaamd uit milieuoogpunt sterk maakte voor het verbranden van afval.’Het gaat mij erom dat mensen, en dan vooral NGO’s en actiegroepen, dergelijke strategieën leren herkennen, zodat ze daar adequaat op kunnen reageren’, zegt Lubbers. ‘In die zin gaat het boek verder waar No Logo ophoudt. Dat is een boek over de greep die grote bedrijven en merken hebben op hoe wij denken, hoe wij consumeren, op ons dagelijkse leven. En het analyseert het verzet dat daarop komt, dat toen nog in een pril stadium was. Mijn boek gaat van daaruit verder. Intussen is dat verzet breder en groter. Maar er is ook van bedrijven een reactie gekomen, die weer om een nieuwe tegenreactie vraagt van de kant van actievoerders en NGO’s.’
Corporate intelligence
Eveline Lubbers is een onderzoekster in hart en nieren. Zeventien jaar geleden was ze mede-oprichtster van het Buro Jansen & Jansen, dat het gedrag en de opsporingsmethoden van politie en inlichtingendiensten onderzoekt. Tegenwoordig houdt Lubbers zich vooral bezig met onderzoek naar de activiteiten van bedrijven en de voor hen werkende PR- en lobbyorganisaties. ‘Vanaf midden jaren negentig zie je dat het bedrijfsleven steeds geïnteresseerder raakt in informatie over actiegroepen en NGO’s. Bedrijven kunnen daarmee een risicoanalyse maken van de activiteiten van deze organisaties. Particuliere inlichtingenbureaus zijn in dit gat in de markt gesprongen en zijn zich intensief gaan bezighouden met actiegroepen en NGO’s. Tegen deze achtergrond vond ik het belangrijk dat er een boek kwam over de strategieën die deze inlichtingenbureaus (en soms ook de bedrijven zelf) gebruiken om aan dergelijke informatie te komen. Ik denk dat veel actiegroepen en NGO’s geen flauw idee hebben wat deze organisaties op dat gebied allemaal doen. Actiegroepen zijn bijvoorbeeld wel gespitst op infiltratie door de politie of de BVD, en ze verdenken dan alleen mensen die op de voorgrond treden en met alles mee willen doen, terwijl infiltranten vanuit het bedrijfsleven zich helemaal niet altijd zo gedragen. Actiegroepen en NGO’s denken ook vaak dat infiltranten op zoek zijn naar informatie die geheim moet blijven. Maar bedrijven willen heel andere dingen weten: welke discussies er gaande zijn, wat de strategie van de actiegroep is, wie er precies die activiteiten financiert, veel meer voor de hand liggende zaken.’
Wanneer ik opmerk dat er in haar boek ook een schat aan informatie staat over hoe NGO’s en actiegroepen functioneren, reageert ze enigszins verbaasd. ‘Ik heb vooral een analyse gemaakt hoe dingen aan ondernemerskant gaan. Ik zou eens moeten nagaan wat er nou instaat over hoe dingen aan activistenkant gaan.’
Na een korte pauze: ‘Het boek is niet op bedrijven gericht, maar ik denk wel dat het interessant voor ze is.’
In Battling Big Business wordt het jaar 1995 meerdere keren als omslagpunt genoemd. De commotie rondom het laten afzinken van boorplatform Brent Spar door Shell en de executie van Ken Saro-Wiwa en acht andere Ogoni-activisten door het militaire regime van Nigeria waarmee Shell samenwerkte, opende de ogen van het internationale bedrijfsleven voor de invloed van actiegroepen en NGO’s. Lubbers gelooft evenwel niet dat
er ook sprake is van een bewustwording bij bedrijven omtrent hun verantwoordelijkheden. ‘1995 was een PR-nachtmerrie, niet meer en niet minder. Sindsdien zijn we getuige van de ene na de andere onderneming die zich profileert als een herboren, ethisch verantwoorde onderneming. Maar meestal is dat niet meer dan een greenwash, window-dressing. BP heeft haar logo een meer ‘menselijk’ karakter gegeven, heeft haar tankstations groen geschilderd en zonnepanelen op de daken geplaatst. Maar dat verandert niets in de milieuvervuiling die het bedrijf teweegbrengt. Dat is illustratief voor de houding van het internationale bedrijfsleven. Shell publiceert tegenwoordig een jaarverslag waarin aandacht is voor de sociaal-maatschappelijke kant en de milieukant van hun bedrijfsvoering. Maar dat jaarverslag wordt alleen in het Engels en Nederlands uitgegeven. Zo ver reikt de paniek. Het jaarverslag gaat niet naar landen waar Shell actief is, want daar heeft het bedrijf helemaal geen probleem. Het probleem van grote bedrijven zit hem in kritische consumenten hier. En ze zijn bezig om deze kritiek te controleren en in de hand te houden.’
Verdeel en heers
Een van ontwikkeling waar Battling Big Business in dit verband uitvoerig bij stilstaat, is het verlangen van het internationale bedrijfsleven naar dialoog met NGO’s
en actiegroepen. Lubbers staat hier, net als de andere auteurs in het boek, zeer kritisch tegenover: ‘In mijn gesprekken met NGO’s en actiegroepen merk ik toch vaak dat men aan tafel zit met mensen die te weinig te zeggen hebben, die geen werkelijke veranderingen binnen een bedrijf kunnen bewerkstelligen. Ik weet
bijvoorbeeld van de Schone Kleren Campagne in Nederland dat zij er jaren over hebben gedaan om bij Nike voorbij de PR-mensen te komen. Ik denk dat je je dan het beste verre kan houden van zo’n dialoog. Ik heb ook zware bedenkingen bij hoe het bedrijfsleven goede sier maakt met hun samenwerking met Amnesty International. Amnesty zal de grote multinationals waar zij gesprekken mee voert, ongetwijfeld bewuster maken van de gevoeligheden rondom het opereren in bepaalde landen. Maar zelfs het VNO zegt openlijk, bij monde van André Driessen, dat bedrijven vooral baat hebben bij overleg met NGO’s omdat er op deze manier niet langer publiek aanwezig is bij de debatten en daarmee NGO’s een machtsfactor uit handen wordt genomen. Geoffrey Chandler, ex-topman van Shell, die zich nu bij Amnesty inzet voor samenwerking met het bedrijfsleven, was het helemaal eens met deze analyse. En David Vriesendorp kan dan wel zeggen dat ze geen “licence to operate” geven (zie Osmose 2002/2 – JD), maar impliciet werkt
het wel zo.’
‘Het heeft ook te maken met de professionalisering van NGO’s. Greenpeace is daar een voorbeeld van. Je kan niet zomaar meedoen aan acties als je dat zou willen.
Je kan alleen donateur worden, en dan wordt ergens tussen Amsterdam en Hamburg besloten wat de strategie gaat worden en wat er met jouw geld gebeurt. Daarmee raken deze NGO’s verwijderd van de mensen voor wie ze dat allemaal doen. Aan de andere kant kruipen ze steeds dichter bij de boardrooms. Langzaam ontstaat er dan een grijs circuit. Zo is de directeur van Greenpeace in Engeland, Lord Melchett, gaan werken bij Burson-Marsteller, een groot PR-bureau dat Monsanto helpt bij de acceptatie van genetisch gemanipuleerd voedsel door het publiek. Zo’n grijs circuit is ook in Nederland aan het ontstaan. Een consultant van Milieudefensie die tegelijkertijd ook adviesopdrachten doet voor Monsanto over de introductie van genetisch gemanipuleerd voedsel, of Amnesty Nederland dat een directeur aantrekt, afkomstig van van consultancybedrijf, die zich nog nooit met mensenrechten heeft beziggehouden.’
Kloof
Uiteindelijk zullen deze ontwikkelingen volgens Lubbers leiden tot een steeds bredere kloof binnen NGO’s en actiegroepen. ‘Enerzijds heb je de grotere, zich sterk professionaliserende en internationaal opererende NGO’s, zoals Greenpeace en Amnesty nternational, die al zo dicht bij de boardroom zitten, dat het op een gegeven moment nauwelijks meer uitmaakt aan welke kant van de tafel ze zitten. Aan de andere kant zal je zien dat er ook steeds meer kleinere, niet noodzakelijkerwijs radicalere, groepen komen die op een veel lokaler niveau gaan functioneren.’
Is de strategie van de internationale ondernemingen om verdeeldheid te zaaien bij actiegroepen en NGO’s dan geslaagd? Lubbers denkt even na: ‘Ja, dat is waar. Maar het betekent ook dat actiegroepen, die zich niet laten inkapselen, meer dan ooit nodig zullen zijn. Het internet heeft voor dergelijke groepen nog steeds geweldige potentie, zowel waar het gaat om het organiseren van acties, als om het doen van onderzoek en het communiceren met het publiek. Ik zou er groot voorstander van zijn als er meer samenwerking kwam tussen actiegroepen en grafische ontwerpers. Om hun eigen communicatie te verbeteren en te spelen met het imago van bedrijven. Internet biedt ook nog zoveel mogelijkheden om direct te communiceren en de contacten te verbeteren tussen de westerse consument en de mensen waar het om gaat in de Derde Wereld. De organisatie Norwatch vind ik daar een mooi voorbeeld van. Die
filmen onder andere productiefaciliteiten in de Derde Wereld van bedrijven die hun hoofdzetel hebben in Noorwegen, en tonen dit aan het Noorse publiek. De grote demonstraties van de anti-globalisten zijn heel belangrijk, maar je moet mensen in hun eigen belevingswereld, op consumentenniveau, uiteindelijk wel kunnen uitleggen waar de groeiende kritiek op het internationale bedrijfsleven precies op is gebaseerd.’