Het boek ‘Een Berg Verzetten – Veertig jaar vechten voor mensenrechten in India’ gaat over de strijd en de resultaten van een groepje geduldige maar hardnekkige mensenrechtenactivisten voor de rechten van uitgebuite en gediscrimineerde mensen in India.
Een Berg Verzetten beschrijft de activiteiten van de Landelijke India Werkgroep (LIW), nu Arisa, van 1978 – 2018 – de periode dat ik voor de LIW werkzaam was – en deels daarna. Grote thema’s zijn: ontwikkelingssamenwerking, kinderarbeid en onderwijs, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en de kaste-apartheid van circa 200 miljoen Dalits ofwel ‘kastelozen’.
Solidariteit met ‘informele arbeiders’ – meestal arme en veelal rechteloze Dalits, vrouwen en kinderen – is het uitgangspunt van de LIW. Zij zijn, arbeiders die zonder arbeidscontract zijn overgeleverd aan de harde wetten van ‘de markt’ en maken een ongelooflijke 90% uit van de totale beroepsbevolking. Samenwerking met Indiase organisaties is voor ons werk cruciaal, net als onderzoek naar de Nederlandse, Europese en internationale relaties met India, politiek en economisch. Daarop baseren we campagnes, acties, petities, publicaties en politieke pleitbezorging. Ook coalities met andere organisaties in Nederland en de EU zijn onontbeerlijk. Sommige onderdelen van ons werk hebben we ook buiten India productief kunnen maken, bijvoorbeeld in Zuid-Azië en in Afrika, via de coalitie Stop Kinderarbeid en de internationale coalitie rond Dalits.
IMVO heeft een centrale plaats in het werk van de LIW. Het begint met onderzoek en actie rond praktijken van onverantwoord ondernemen, zelfs vóórdat het begrip wordt gemunt. Als we ons in de jaren tachtig en negentig storten op de omvangrijke ontwikkelingssamenwerking met India, stuiten we op het ontbreken van normen voor sociaal en ecologisch verantwoord bedrijfsgedrag buiten Nederland. Na een campagne van de LIW besluit de Nederlandse regering om de levering van visserijtrawlers aan India met ontwikkelingshulp stop te zetten. Die maken namelijk de ambachtelijke vissers brodeloos, zo bleek uit ons onderzoek, door overbevissing van de kustwateren. Dat Nederland vervolgens wél financiële en diplomatieke steun aanbiedt om Nederlandse trawlerbouwers het zakendoen te vergemakkelijken, is een patroon dat we vaker zullen tegenkomen.. Desalniettemin leidt dit en ander onderzoek van de LIW tot verandering van de hulp aan India van pure exportbevordering tot sociale en milieuprogramma’s. Toch staan we als het om de verantwoordelijkheid van bedrijven gaat nog met onze mond vol tanden.
Het idee dat ook bedrijven verantwoording moeten nemen voor de zaken die zij in het buitenland doen, ontstaat bij de LIW begin jaren negentig, als we ons aansluiten bij de Schone Kleren Campagne en een paar jaar later een campagne beginnen voor Rugmark, een keurmerk voor tapijten zonder kinderarbeid. Fair trade werkt dan al met een sociaal keurmerk, maar met Rugmark proberen we bedrijven buiten de fair trade sector in beweging te krijgen. Dat keurmerk mislukt uiteindelijk, maar kinderarbeid in productieketens blijkt een breekijzer voor de acceptatie van het nieuwe begrip ‘verantwoord ondernemen’. Diverse campagnes op andere producten en nieuwe IMVO richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2001 leiden langzaam tot het besef dat bedrijven in hun productieketen verantwoordelijk zijn voor de naleving van arbeidsrechten en andere internationaal geaccepteerde normen. Een Berg Verzetten beschrijft de campagnes rond uitbuiting, kinderarbeid en discriminatie in bedrijfstakken als zaden, natuursteen, kleding, hazelnoten en leer en de resultaten daarvan..
Het boek gaat daarnaast uitgebreid in op de geboorteweeën, de jonge jaren en ‘lange mars door de instituties’ van IMVO-beleid in Nederland en internationaal, zoals ISO 26000, de aanscherping van de OESO Richtlijnen en de VN richtlijnen voor mensenrechten en bedrijven. Het verhaal eindigt voorlopig bij de voorstellen voor wetgeving die nu in Nederland en de EU op tafel liggen. Deze weg van ‘aan MVO doen naar wetgeving’ leggen we samen af met het MVO Platform van Nederlandse maatschappelijke organisaties en vakbonden, dat ook nu nog een motor achter Nederlandse en Europese IMVO wetgeving is. De Landelijke India Werkgroep bleef daarnaast ‘hardnekkig actievoeren’ en ‘ongeduldig meedoen’, dat laatste onder meer in de convenanten met bedrijven rond textiel, kleding en natuursteen.
Het hoofdstuk over IMVO beleid maakt duidelijk hoe traag de ontwikkeling van het beleid en vooral de uitvoering daarvan gaat. Zo is er al begin deze eeuw brede politieke overeenstemming over verantwoord en duurzaam inkopen door de overheid. Want als de overheid dat van bedrijven vraagt, moet het als grote markpartij toch zelf het goede voorbeeld geven?. Een Berg Verzetten laat zien dat de praktijk twintig jaar later nog steeds in de kinderschoenen staat. Een tijdens een korte tijd populair begrip als MVO diplomatie is een stille dood gestorven. Maar vooruitgang is er zeker ook. Er komen dwingender internationale normen en de ideeënvorming rond ketenverantwoordelijk in de SER ontwikkelt zich tot een pleidooi voor Europese wetgeving.
Er zijn ook ‘sappige’ verhalen over onverwachte tegenlobby’s, conflicten en politiek gedraai opgetekend. Bijvoorbeeld over waarom ik sinds 2002 geen visum voor India meer krijg. Of hoe VNO-NCW de aanvankelijk goede plannen van de overheid voor MVO Nederland en het IDH kapen. Of hoe LIW medewerkers op de ‘wanted’ lijst van Interpol belanden en uiteindelijk ex-premier Ruud Lubbers nodig hebben om ons en onze Indiase partners uit deze klem te krijgen. In die tijd mislukt ook bijna een staatsbezoek vanwege die kwestie. De ‘omgekeerde kroon’ spande voor mij de draai van Frans Timmermans die eerst zegt zich te willen inzetten voor Dalits ‘omdat zij nog niet eens op de onderste trede van de maatschappelijke ladder’ staan, maar hen als een baksteen laat vallen als India heftig protesteert tegen een Néderlandse mensenrechtenprijs voor een Dalit activist.
Het boek schetst eveneens de hoopgevende resultaten van de campagne Stop Kinderarbeid die niet alleen bedrijven aanspreekt op kinderarbeid, maar ook in India, diverse Afrikaanse landen en Midden- Amerika gemeenschappen steunt in een vernieuwende aanpak om elk kind op een goede basisschool te krijgen. Een andere langlopende campagne zet voor het eerst de circa 300 miljoen Dalits in Zuid Azië op de internationale agenda.
Aan het huidige agressieve hindoe-extremisme dat India wil omvormen tot een hindoenatie (Hindutva) en de samenleving diep verdeelt, besteden we vanaf de jaren tachtig met enige regelmaat aandacht. Omdat het momenteel de grootste bedreiging is voor de democratie in India, wordt die ontwikkeling tot in 2022 besproken.
Tussen 2007 en 2013 zetten we ons in voor een EU-India handelsverdrag dat clausules bevat over arbeids- en andere mensenrechten en de aanpak van de discriminatie en uitsluiting van Dalits. De onderhandelingen zijn destijds mislukt, maar in 2022, na het grotendeels stopzetten van de handel met Rusland, weer met vliegende vaart van start gegaan. Er staat nu nog meer op het spel dan destijds: zal de Europese Unie de schending van mensenrechten in het autocratischer wordende India serieus aan de orde stellen? Het verdrag zelfs om die reden afblazen? Of gaan economische en geopolitieke belangen vóór en worden mensenrechten onder het tapijt geveegd?
Gerard Oonk