Hoeveel emissiereductie mag in 2030 verwacht worden van een hogere CO2-heffing voor de industrie? Die vraag hebben de ministeries van Financiën en EZK aan het PBL gesteld. Als op tijd is voldaan aan de randvoorwaarden (beschikbaarheid van o.a. energiedragers, infrastructuur en vergunningen) zorgt bestaand beleid al voor flinke emissiereductie in de industrie. Een lichte verhoging van de CO2-heffing kan enkele megatonnen extra reductie opleveren. Om ook de laatste paar megatonnen tot het heffingsdoel te overbruggen zou de CO2-heffing fors moeten stijgen. Maatwerkafspraken lijken een geschikt alternatief voor zo’n fors hogere heffing, concludeert het PBL in Analyse tarief CO2-heffing industrie.
Een verlaging van CO2-emissie van de industrie van 50 megaton in 2021 naar 29,1 megaton in 2030 is een doel van het inmiddels demissionaire kabinet Rutte 4. Huidig beleid kan in 2030 al voor een flinke reductie (15 tot 18,5 megaton) zorgen bij bedrijven onder de CO2-heffing. Drie jaar geleden werd de CO2-heffing industrie van kracht. Verhogen van het heffingstarief van 145 naar 165 euro in 2030 kan 0 tot 4 megaton extra reductie opleveren. Pas bij een forse verdere verhoging naar 200 tot 265 euro worden ook de duurste reductiemaatregelen rendabel en kan de emissie verder dalen met nog enkele megatonnen. Maar bij zo’n hoog tarief kunnen bedrijven ook hun productie in Nederland verminderen in plaats van te investeren in emissiereductie. Daarmee is in de berekeningen geen rekening gehouden.
Bij hogere tarieven dreigt weglek industriële productie uit Nederland
Voor extra emissiereductie bovenop EU-beleid hanteert Nederland een combinatie van subsidies, CO2-heffing en faciliterend beleid voor energie-infrastructuur. Een Nederlandse CO2-heffing die flink hoger is dan de ETS-prijs betekent een lastenverzwaring voor bedrijven. Verschillende bedrijven – vooral buiten de grote industriële clusters – hebben voor 2030 echter geen reëel perspectief om emissies te reduceren als de noodzakelijke infrastructuur en energiedragers ontbreken, zoals verzwaarde stroomnetten, CO2-leidingen en groene waterstof. De lastenverzwaring voor de industrie als geheel kan oplopen tot zo’n 500 miljoen euro per jaar, en is ongelijk verdeeld over de bedrijven. Een flinke verhoging van het heffingstarief vergroot de kans op afschalen van industriële productie in Nederland. Dat verlaagt emissies binnen Nederland, maar draagt niet bij aan de verduurzaming van de Nederlandse industrie, en ook niet noodzakelijk aan emissiereductie wereldwijd.
Maatwerk alternatief voor hoger generiek heffingstarief
Om lastenverzwaring en weglek te voorkomen zijn alternatieven denkbaar voor het voorgestelde vaste heffingstarief. Maatwerkafspraken en maatwerksubsidies bij een handvol bedrijven lijken voor de dure maatregelen een passend alternatief voor een hoge CO2-heffing. Een maatwerksubsidie kan beter aansluiten bij de specifieke verduurzamingsprojecten dan een algemene subsidie als de SDE++.
Flinke onzekerheden in schattingen
Onzekerheden in de effectschatting van de CO2-heffing hebben een bandbreedte van zo’n 2 megaton. Dit komt door onzekerheid over productievolumes, bestaand energiegebruik voor processen en kostenontwikkeling van emissiereductiemaatregelen. Deze onzekerheden corresponderen met een tariefverschil van enkele tientallen euro’s per ton. Veel groter nog zijn de onzekerheden rondom de noodzakelijke randvoorwaarden voor de industrie. Zo wordt het in één klap onmogelijk om het heffingsdoel voor de industrie te halen als het project Aramis (jaarlijks 12 megaton CO2-opslag onder de Noordzee) niet in 2030 gereed is.
Zo werkt de CO2-heffing
De CO2-heffing geeft de Nederlandse industrie een minimumprijs voor CO2. Dat geeft investeringszekerheid. Het grootste deel van de industrie valt al onder het Europese emissiehandelssysteem ETS, waarin de CO2-prijs fluctueert. Vergelijkbaar met het ETS krijgen bedrijven onder de CO2-heffing gratis dispensatierechten. Als de ETS-prijs lager ligt dan het tarief van de Nederlandse CO2-heffing moeten bedrijven het verschil bijbetalen over emissies waarvoor ze geen dispensatierechten hebben.