‘Ook bij ons neemt de werkloosheid toe’, zegt vakbondsman Addoquaye Tagoe Andrews uit Ghana. ‘Dat betekent dat de kinderarbeid groeit, met name in de informele sector waar we nauwelijks controle hebben op de arbeidsomstandigheden’, aldus Andrews op de eerste dag van het congres over ‘Combating Child Labour’ in het Kurhaus. Andrews legt uit dat hij aan het congres deelneemt om bijvoorbeeld van andere vakbonden te leren hoe zij kinderarbeid in de informele sector proberen te bestrijden.
Naar schatting zijn er wereldwijd zo’n 250 miljoen kinderen onder de 15 jaar die op straat, in werkplaatsen en plantages geld voor henzelf en hun familie verdienen. Drie jaar geleden werd een belangrijke stap gezet om de grootste uitwassen van kinderarbeid een halt toe te roepen.
Toen, in 1999, kwam een verdrag van de International Labour Organisation (ILO) tot stand waarin niet alleen kinderslavernij wordt verboden, maar waarin de deelnemende landen ook verklaarden te zullen optreden tegen elke gevaarlijke vorm van kinderarbeid . Dat ILO-verdrag is inmiddels geratificeerd door 116 landen. De driedaagse conferentie in Scheveningen, die georganiseerd is door de ILO en het Nederlandse Ministerie van Sociale Zaken, is bedoeld als vervolg op het succes uit 1999. ‘We zijn aan een nieuw hoofdstuk begonnen. De doelstellingen zijn geformuleerd. Nu zijn we in de fase van actie terechtgekomen’, aldus Bokkie Botha van de Zuid-Afrikaanse werkgeversorganisatie Business South Africa.
De daadwerkelijke uitvoering van het ILO-verdrag tegen de ergste vormen van kinderarbeid is het belangrijkste gespreksthema in Scheveningen, zegt Botha. ‘We moeten ervaringen uitwisselen en samen, dat wil zeggen regeringen, vakbonden en werkgevers, vaststellen hoe we verder moeten.’
Botha is al langer actief tegen kinderarbeid en gelooft niet dat het gaat om een noodzakelijk kwaad dat de kwakkelende economieën in de derde wereld nog enigszins op de been houdt. Net als andere deelnemers aan de conferentie wijst de Zuid-Afrikaan op de vele werkloze volwassenen in zijn land. Zij zouden volgens hem makkelijk de gaten kunnen vullen als kinderen gaan leren in plaats van werken.
Elizabeth Hagon van het ministerie van arbeid uit Ghana ziet het genuanceerder. Op de vraag of haar land kinderarbeid kan missen zegt zij: ‘Ja en nee. Er ontstaat armoede als er geen kind meer mag werken, maar anderzijds blijven we arm als kinderarbeid blijft bestaan.’
Desondanks is het mogelijk om aan een vicieuze cirkel te ontsnappen, stelt Hagon. ‘Er zijn bedrijven die geen kinderen meer in dienst hebben en er toch in slagen om te blijven bestaan.’
Hagon geeft voorbeelden waaruit blijkt dat kinderarbeid niet altijd macro-economische noodzaak is. In sommige gevallen vloeit het ‘slechts’ voort uit culturele problemen. Zij wijst op een oud gebruik in het noorden van Ghana, waarbij een echtpaar hun eerste kind afstaat aan de zus van de echtgenoot. De achterliggende gedachte is dat de familiebanden op deze wijze worden versterkt. Helaas zijn die banden al ernstig aangetast door de opmars van de moderne samenleving. De sociale controle is hierdoor verminderd, waardoor zussen niet meer zo goed voor het kind van hun broer zorgen als vroeger. ‘Veel kinderen vluchten daarom weg en trekken naar de grote steden om te werken’, aldus Hagon.
Het ILO-verdrag uit 1999 moet voorkomen dat kinderen in dergelijke gevallen geen mensonterend werk meer hoeven te doen.
Maar met afspraken en wetten alleen wordt dit niet bereikt, waarschuwt vakbondsman Francis Antonio uit Malawi. ‘Mijn land heeft veel mooie wetten. Niemand jonger dan 14 mag bijvoorbeeld werken. Het probleem is alleen dat er geen controle is op de naleving van die wet.’
Hans de Jongh