‘Waarschijnlijk omdat het verkennende karakter van het project onvoldoende aansloot bij de vraag naar technologieontwikkeling die centraal stond in het betreffende onderdeel van het Vijfde kaderprogramma van de Europese Commissie.’

Toch kreeg TNO veel positieve reacties. Butter: ‘Zo waren het ministerie van Economische Zaken en de chemische industrie erg enthousiast. Zij wilden graag een methode ontwikkelen om zaken op het gebied van duurzaam ondernemen in kaart te brengen. Daarnaast wilde men de mogelijkheden voor verbetering in bedrijven identificeren. Het onderzoek zal zich daarom vooral richten op innovaties die nodig zijn om tot een werkelijk duurzame Europese chemische industrie te komen. Naast Afrits Butter van TNO-STB en zijn collega’s van TNO-MEP is de ‘Research & Science’-afdeling van de Europese chemische industrie federatie (CEFIC) bij het project betrokken.

Via CEFIC zijn vele bedrijven geconsulteerd over het belang en nut van het project voor de hele chemische industrie. Met als resultaat dat Frank Agterberg, de CEFIC ‘sustainable Technology (SUSTECH)-manager gevraagd werd om aan het programma deel te nemen. Hij heeft bij DSM een loopbaan achter de rug in reserach en procesontwikkeling. Op dit moment is hij voor een periode van drie jaar gedetacheerd in Brussel. Hij legt uit wat er de komende twee jaar gaat gebeuren. ‘In eerste instantie plaatsen we aan het einde van deze maand een vragenlijst op de CEFIC-website. Die is bedoeld voor experts binnen chemische bedrijven, overheden en ngo’s op het gebied van duurzaam ondernemen. Daarin vragen we ze welke zaken er volgens hen op dit terrein binnen de chemische industrie spelen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de manier waarop chemische bedrijven met hun afval omgaan. Of op welke manier ze invulling denken te gaan geven aan het nieuwe stoffenbeleid. Maar ook hoe ze in de dagelijkse praktijk invulling geven aan het voor velen toch wat vage begrip duurzaam ondernemen.’

Hij wist erop dat het belangrijk is dat er zoveel mogelijk chemische bedrijven aan het onderzoek meedoen. ‘Dat is nodig om een goed en coherent beeld te krijgen van de duurzaamheidissues die op dit moment binnen de branche spelen.’

Platform
Agterberg benadrukt dat het onderzoek deel uitmaakt van een groter CEFIC-project, het zogeheten SUSTECH-programma. ‘Deze afkorting staat voor Sustainable Technology Programme. Daarmee is CEFIC in 1994 gestart. De bedoeling van dit programma is onder meer om samen met wetenschappelijke instellingen en research & development-afdelingen van chemische bedrijven te onderzoeken op welke manieren productieprocessen efficienter, schoner en veiliger kunnen plaatsvinden. Zie het als een platform waar nieuwe technologieen geintroduceerd kunnen worden en waar mogelijke partners elkaar kunnen vinden. Om op die manier de kosten en het risico van research & development over meerdere partijen te verdelen.’

Dat de SUSTECH-aanpak succes oplevert, blijkt wel uit het feit dat er sinds de aanvang van het SUSTECH-programma ruim 100 projecten zijn opgestart. Daarin werken tal van Europese wetenschappelijke instituten en chemische bedrijven met elkaar samen om oplossingen te vinden voor vraagstukken op het gebied van duurzaamheid. De volgende stap in het nieuwe CEFIC-onderzoek komt er op neer dat de Europese chemische industrie wordt opgedeeld in een aantal clusters, gebaseerd op de eerder in kaart gebrachte issues op het gebied van duurzaam ondernemen. Volgens Agterberg is dit vrij uniek omdat een sector normaal gesproken wordt opgedeeld aan de hand van productketens. ‘Maar daarbij houden onderzoekers vaak geen rekening met betrokken partijen als politici, ngo’s en researchinstituten. Dit project deelt de industrie op in zogeheten “change orientated clusters”. Op die manier kunnen we uiteindelijk een consistente strategie ontwikkelen waarbij alle partijen die belangen of impact hebben op het innovatieproces zijn betrokken.’

Een goed voorbeeld is het productiecluster basischemicalien. Daarbij gaat het niet alleen om fabrieken waar basischemicalien worden geproduceerd, maar ook om raffinaderijen, transportbedrijven, leveranciers van procesinstallaties, research & development-instituten en politici van landen waar de productie plaatsvindt. Door een groot aantal verschillende partijen te consulteren, willen TNO en CEFIC er achter komen welke chemische bedrijven en andere relevante organisaties met elkaar verbonden zijn als het om veranderingen gaat.

Innovaties
Agterberg: ‘En de volgende stap is dat we een of meerdere strategische clusters selecteren waarmee we verder de diepte in gaan. Dat gebeurt via een zogeheten Delphi-onderzoek. Daarmee willen we niet alleen de meningen van relevante stakeholders in kaart brengen, maar ook technische, economische en sociale trends en ontwikkelingen in de geselecteerde clusters boven tafel krijgen.’

In het tweede Delphi-onderzoek komen vervolgens mogelijke oplossingen voor de in kaart gebrachte problemen aan de orde. Die worden gegroepeerd in zogeheten ‘constellaties.’ Butter geeft een voorbeeld. ‘Een van de doelen van het project is om in kaart te brengen welke innovaties nodig en kansrijk zijn om tot een werkelijk duurzame chemische industrie te komen. Maar in de praktijk blijkt vaak dat zaken met elkaar samenhangen. En dat het een niet kan gebeuren zonder het ander. Een goed voorbeeld is de omzetting van biomassa in hernieuwbare olie. Dat werkt alleen als er tegelijkertijd nieuwe oogsttechnieken worden ontwikkeld. Anders is zo’n proces economisch niet haalbaar.’

Wanneer de belangrijkste trends en ontwikkelingen op het gebied van duurzaam ondernemen eenmaal in kaart zijn gebracht, volgt de laatste stap. Agterberg: ‘Die komt er op neer dat we drie toekomstscenario’s ontwikkelen. Dat gebeurt op de volgende manier. Eerst brengen we een rangorde aan in de constellaties die we in kaart hebben gebracht. Vervolgens geven we aan welke strategieen kunnen leiden tot het behalen van de gestelde doelen in deze clusters van bedrijven, research&development-instituten en andere betrokken partijen te bereiken. En tot slot gaan we voor ieder cluster een projectteam aanstellen. Die mensen moeten er voor zorgen dat er een duidelijk projectplan komt waarin de doelen, benadering, organisatie en planning duidelijk beschreven staan. Uiteindelijk is het de bedoeling dat we in kaart hebben gebracht welke innovaties het meest kansrijk zijn om tot een werkelijk duurzame chemische industrie te komen.’

Agterberg gaat er overigens vanuit dat het onderzoek een zeer gevarieerd beeld zal opleveren. ‘Want in de Zuid- en Oost-Europese landen staan natuurlijk hele andere issues op het programma. Daar moeten chemische bedrijven vaak nog grote investeringen in hun installaties plegen om uberhaupt aan de strenge Europese milieuregels te kunnen voldoen. Een onderwerp als verantwoord ketenbeheer zal daar de komende jaren waarschijnlijk nog niet spelen.’

Verder speelt volgens hem op de achtergrond het probleem mee dat er eigenlijk nog geen wereldwijde, laat staan Europese, standaard is waarmee bedrijven hun prestaties op het gebied van duurzaam ondernemen voor de buitenwacht inzichtelijk kunnen maken. ‘Daarom is het niet mogelijk om bijvoorbeeld milieujaarverslagen van verschillende bedrijven naast elkaar te leggen en met elkaar te vergelijken. Wat dat betreft hebben we nog een lange weg te gaan.’