Wat zit er in het dossier, wat heeft de regering en in het bijzonder Economische Zaken de afgelopen jaren gedaan met maatschappelijk verantwoord ondernemen , wat waren de voornemens? Alles tezamen nogal wat. Een mijlpaal werd bereikt met het SER-rapport ‘De winst van waarden’ van 2000, door de toenmalige staatssecretaris Ybema aangevraagd en na publicatie door het hele kabinet overgenomen. De herziene Oeso-richtlijnen voor internationaal opererende ondernemingen zitten in het dossier, met actieve steun van Nederland tot stand gekomen en nu door het departement nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van het bedrijfsleven. Een advies van de Raad voor de Jaarverslaggeving over hoe bedrijven moeten omgaan met sociale jaarverslagen hoort ertoe, en ook een omvangrijk drie jaar durend Onderzoeksprogramma Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen , waaraan zeven universiteiten meewerken met een totaal budget van anderhalf miljoen euro, beschikbaar gesteld door Economische Zaken. Dat is een bedrag waarvoor je heel wat vruchtbare denkuren kunt inkopen, dus dat moet iets opleveren. En een Kennis- en Informatiecentrum voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zit in het dossier, in oprichting weliswaar, al twee jaar, en na de verkiezingen van januari jongstleden door staatssecretaris Wijn in de wachtstand gezet, omdat hij zijn opvolger niet voor de voeten wilde lopen – blijkbaar hield hij toen al rekening met staatssecretariële promotie – maar nu opnieuw in de startblokken.
Let wel, deze summiere opsomming geeft alleen een indruk van wat er van departementswege werd en wordt ondernomen. In het veld gebeurt veel meer. Maar er wordt wel een teneur zichtbaar in elk van deze initiatieven. Compleet met enkele geduchte complicaties.
De teneur wijst eenduidig naar een beleid van zelfregulering. Geen wettelijke verplichting tot sociale jaarverslaggeving volgens vanboven af vastgestelde standaarden. Bedrijven moeten zelf hun beleid bepalen op het gebied van verantwoord ondernemen , de overheid fungeert hoogstens als marktmeester. Zij schept voorwaarden voor soepele en oorbare handel maar treedt niet op de voorgrond, en voor de rest moet het reputatiemechanisme zijn werk doen. Ondernemingen die bij herhaling de randen opzoeken of zelfs over de schreef gaan, worden vroeg of laat maatschappelijk aan de schandpaal genageld. Hoopt men. Maar Van Tulder en Zwart hebben in hun boek Reputaties op het spel. Maatschappelijk verantwoord ondernemen in een onderhandelingssamenleving (2003) met tal van voorbeelden laten zien dat het reputatiemechanisme in de werkelijkheid een bot instrument is, dat soms een tijdlang werkt maar vaak ook niet. De maatschappelijke verontwaardiging blijkt een strovuur, in veel gevallen ontbreekt zelfs de verbazing, ‘wat had je dan verwacht van die grote bedrijven?’, en met alleen cynisme houd je nu eenmaal de schuinsmarcheerder niet op het rechte pad.
De nadruk op zelfregulering veroorzaakt nog andere complicaties. Een overheid op afstand heeft alleen invloed op afstand. Dat spoort wonderwel met het motto ‘Minder regels’, maar veel minder met het kloeke voornemen om verantwoord ondernemen hoog op de overheidsagenda te zetten. Daar komt bij dat de toedeling van het dossier aan één staatssecretaris binnen één departement het risico met zich meebrengt van verkokering: ‘Zij heeft het in haar portefeuille, dus daar moet je wezen.’ De ervaring met thema’s als milieu, integriteit, corporate governance en de doorzichtigheid van financiële transacties heeft allang uitgewezen dat zulke onderwerpen de grenzen van een afzonderlijk ministerie ruim overschrijden.
Voor dit probleem bestaan in de praktijk twee verschillende oplossingen, beide bestuurlijk van aard en dus vallend onder de verantwoordelijkheid van de overheid. De eerste is klassiek. Zij bestaat in het opzetten van interdepartementale verbanden voor wederzijdse informatie en regelmatig overleg, soms zelfs voor gezamenlijke acties of projecten. Het helpt, maar is zelden afdoende.
De tweede oplossing is moderner. De overheid roept dan een zelfstandig toezichthoudend orgaan in het leven zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit of de Autoriteit Financiële Markten. Ervaringen hiermee zijn jonger maar niet ongunstig. Ervaringsdeskundigen raden het zelfs aan. In een interview bij Nova uitte Arthur Docters van Leeuwen, voorzitter van de AFM, de wens dat de Commissie Tabaksblat, die binnenkort voorstellen naar buiten brengt op het gebied van corporate governance, zich niet zou beperken tot een gedragscode, maar ook zou pleiten voor een toezichthouder corporate governance, die kijkt hoe bedrijven hun bestuursverhoudingen hebben geregeld en welke verantwoordelijkheden bij wie berusten. Dat is een gezagvol advies.
Het zit niet in het dossier van de nieuwe staatssecretaris maar verdient er wel een plaats in: de vraag of er, wel of niet, behoefte bestaat aan een Toezichthouder Verantwoord Ondernemen . De vraag openlijk stellen is al een blijk van het onderwerp serieus nemen. En als de staatssecretaris dan oplettend kennisneemt van de voorspelbare schichtige en ronduit afwijzende reacties uit het bedrijfsleven, verpakt in een baaierd van argumenten, alleen al bij de idee, weet ze tegelijk waar de pijnpunten zitten.
Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.