Eén aanbeveling neem ik onder de loep, het voorstel van Wouter Bos namens de Partij van de Arbeid om, naar het voorbeeld van de code-Tabaksblat voor goed ondernemingsbestuur, een code voor maatschappelijk verantwoord ondernemen te ontwerpen. Is dat een goed idee? Ten dele. De bedoeling is goed, het voorstel is verkeerd, maar de idee moeten we vasthouden.

De suggestie van Bos wordt ingegeven door twee overwegingen: het succes van de code-Tabaksblat en het behoud van het Rijnlandse model.

De wordingsgeschiedenis van de code-Tabaksblat is in ‘Nederland Bureaucratenland’ een wonder van efficiëntie. In een halfjaar tijd heeft de commissie onder leiding van de oud Unilever -topman een document afgeleverd met meer dan 120 beginselen, richtlijnen en aanbevelingen. Zij heeft geïnteresseerden enkele maanden de tijd gegeven om commentaar te leveren, zij heeft de bemerkingen gewogen, en vervolgens het eindresultaat aan de regering aangeboden. Die neemt het in dank vrijwel onverkort over en legt zonder dralen een wettelijke basis onder het dragende beginsel van de code: ‘Voer uit of leg uit’. Zo kan het dus ook.

Maar opnieuw maakt één zwaluw nog geen zomer. De bereidheid van het bedrijfsleven om de code-Tabaksblat tot een richtinggevend beleidsdocument te maken blijkt buitengewoon zuinig, het beginsel ‘Voer uit of leg uit’ wordt vooral als een vluchtweg gezien. En dan nog: Nederlandse ondernemingen die in de VS oplopen tegen de snoeiharde Sarbanes-Oxley-wet, opgesteld na de schandalen van Enron en Worldcom , hebben daar heel wat meer te duchten dan hier van de code-Tabaksblat.

En het Rijnlandse model is ook niet meer wat het geweest is. Het werd door de Fransman Michel Albert ongeveer vijftien jaar geleden, in zijn boek Capitalisme contre capitalisme (1991), geïntroduceerd als tegenhanger van ‘het Angelsaksische model’. Dit laatste wordt gekenmerkt door streven naar individueel succes, winst op korte termijn en geringe staatsbemoeienis, terwijl het Rijnlandse model staat voor langeretermijndenken, actieve overheid, en inspraak en consensus, met het poldermodel als meest uitgesproken variant.

Maar inmiddels is het grondwaterpeil van het poldermodel weer verder gezakt en de bodem daarboven harder geworden. Bos wil met zijn voorstel tot een code Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen het goede van het Rijnlands model behouden. In de lijn van de code-Tabaksblat pleit hij voor een minimum aan regelgeving met tegelijk een maximale druk op de betrokken partijen, doordat ook ten aanzien van verantwoord ondernemen het beginsel ‘Voer uit of leg uit’ wordt gehanteerd. Ondernemingen krijgen de plicht om uit te leggen waarom zij denken te mogen afwijken van alles wat zal zijn vastgelegd in laten we het de code-Jansen noemen, genoemd naar iemand in elk geval van het kaliber van Morris Tabaksblat, maar dan op het vlak van verantwoord ondernemen . Het is een lofwaardige bedoeling, maar het voorstel is verkeerd. Om twee redenen.

Het is nauwelijks uitvoerbaar. De commissie-Tabaksblat kon efficiënt werken omdat ze een relatief beperkt veld in kaart moest brengen, de onderlinge verhoudingen tussen ondernemingsbestuur, aandeelhouders en toezichthoudende commissarissen. En nog had zij daarvoor 127 beginselen en aanwijzingen nodig. Het veld van verantwoord ondernemen is veel uitgestrekter en evenredig weerbarstiger. Dat blijkt al tijden uit de moeizame pogingen om tot een standaardisering te komen van wat onder verantwoord ondernemen minimaal gevat moet worden. Het blijkt ook uit de vele tientallen ‘Key Performance Indicators’ die bedrijven intern hanteren of die door ethische beleggingsfondsen worden gehanteerd om houvast te scheppen over wat nog wel en wat niet meer kan gelden als verantwoord ondernemen .

Je zou je natuurlijk kunnen beperken tot een overzichtelijk aantal beginselen, zoals de Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Oeso, de negen beginselen van de Global Compact van de Verenigde Naties, de Social Accountability 8000, of te rade gaan bij het almaar groeiende aantal indicatoren van het internationale Global Reporting Initiative. Dan nog blijft het een zaak van de bomen en het bos, en van ‘Wie heeft recht van uitleg?’

De tweede reden is fundamenteler. Hij heeft te maken met het vertrouwen dat je hebt in de zelfregulerende bereidheid van het bedrijfsleven. Hoop doet leven, maar ervaring maakt wijs. Het zou natuurlijk mooi zijn als met een minimum aan regels een maximum aan druk gepaard zou gaan om je aan de normen van verantwoord ondernemen te houden, doordat je moet uitleggen waarom je ervan afwijkt. Of deze aanpak bij Tabaksblat werkt, moet nog blijken. Bij minder houvast aan aanwijzingen en een veel uitgestrekter werkveld is het hoogst onwaarschijnlijk dat het werkt bij de code-Jansen.

Dus wat te doen? Een commissie-Jansen instellen – die dan waarschijnlijk commissie-Wijffels zal blijken te heten – met een dubbele vraagstelling als opdracht: Is er uit de veelheid van bestaande aanzetten een gezagvol én hanteerbaar Charter van beginselen en richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen te ontwikkelen? En kan dit Charter als houvast dienen voor een langzamerhand onvermijdelijke Autoriteit Verantwoord Ondernemen ? Dan zou er pas echt een nieuwe lente aanbreken.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.