. In het streven naar Europese autarkie op voedselgebied hadden de agrariërs in de naoorlogse periode slechts één opdracht: zoveel mogelijk produceren om alle monden te kunnen vullen. Met de vervulling van die opdracht is de landbouw doorgeschoten. Geholpen door subsidies en nieuwe technieken is alle aandacht uitgegaan naar kwantiteit, ten koste van milieu, leefomstandigheden van dieren en veiligheid van voeding. Kunstmest, groeibevorderaars en chemische bestrijdingsmiddelen hebben de oogst tot ongekende hoogte opgeschroefd, maar tegelijk gezorgd voor uitputting van het land en een verslechterde toestand van het vee.
Varkenspest en gekkekoeienziekte hebben de consument, onbekend met de uitwassen van de intensieve veehouderij, met de neus op de feiten gedrukt. Er is een publiek debat op gang gekomen met ten minste één winstpunt: het bedrijfsbelang van de boer staat niet meer los van het maatschappelijk belang. En dat belang wordt nu heel anders geformuleerd dan een halve eeuw geleden.
Boeren moeten hun bedrijf weer in harmonie met de omgeving exploiteren en zich ervan rekenschap geven dat plant en dier meer zijn dan louter productiemiddelen. Herstel van het evenwicht met de natuur betekent herstel van de natuurlijke kringloop. Na jaren vruchteloos zoeken naar een oplossing voor het mestoverschot, vond de toenmalige D66-landbouwminister Brinkhorst eind jaren negentig een verbluffend simpele uitweg: boeren mogen net zoveel dieren houden als ze aan mest kwijt kunnen op het land. Niet langer wil de samenleving opdraaien voor de vervuiling van drinkwater en verzuring van de bodem door een overdosis aan meststoffen.
De boer die niet wil meewerken om dit proces van verloedering tot staan te brengen, verspeelt zijn laatste restje krediet en kan zijn boeltje pakken. Dat is de niet mis te verstane boodschap die ook de huidige CDA-landbouwminister Veerman uitdraagt. Maar boeren blijven ook ondernemers die niet zonder bedrijfseconomische prikkels kunnen. Daar ontbreekt het aan bij de omslag die zo hard nodig is. Velen durven de stap niet aan, bang als ze zijn om van het strijdtoneel te worden geveegd door buitenlandse concurrenten die op de oude voet doorgaan. Een duurzame veehouderij heeft een hogere opbrengst per kilo vlees of liter melk nodig voor een perspectiefvol bestaan. Betere zorg voor de dieren en een hogere kwaliteit van producten moeten die prijs rechtvaardigen.
Maar als de consument niet toehapt zijn alle inspanningen tot mislukken gedoemd. Het is een veeg teken dat een groep biologische varkenshouders moet terugschakelen naar de gangbare dierhouderij omdat het vlees van scharrelvarkens onvoldoende aftrek vindt. Het is wrang dat de consument het laat afweten op een moment dat boeren van alle kanten worden aangespoord een betere werkwijze te kiezen. De consument is gevoeliger voor prijsconcurrentie dan wenselijk is om het klimaat te scheppen waarin verandering mogelijk wordt. Morele overwegingen hebben geen vat op de markt en dat is in wezen de verklaring voor de kloof tussen wat politiek gewenst wordt en wat in een open economie haalbaar is.
Het is zinloos en ongewenst om een nationale overheid daarin sturend te laten optreden met regels of subsidies. Regels werken ongelijkheid in de hand als ze niet aan alle spelers in een markt kunnen worden opgelegd. Minister Veerman kan zijn normen nu eenmaal niet aan de rest van de wereld opleggen. Nationale eisen voor het welzijn van dieren hebben slechts tot gevolg dat de eigen boeren op achterstand worden gezet. Geld kan veel vergoeden, maar met de slechte ervaringen van het landbouwbeleid in het achterhoofd zal de EU niet gauw kiezen voor massieve subsidiëring van de alternatieve veehouderij. Brussel moet ervoor waken in de oude fout te vervallen door productie te ondersteunen die niet door de markt wordt opgenomen.
Er is veel voor te zeggen de traditionele veehouders de rekening te presenteren, volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’. Maar dit beginsel schiet zijn doel voorbij als boeren de wijk nemen naar het buitenland en Nederland dezelfde veeteeltproducten moet gaan importeren. Dat is verplaatsing van problemen, geen oplossing. Het kabinet sluit het maatschappelijk debat over de veehouderij van afgelopen najaar af met de conclusie dat de overheid geen dirigerende rol heeft in de aanpak van de problemen. Het is inderdaad aan de agrarische leveranciers om de markt ervan te overtuigen dat zij voor de meerprijs van maatschappelijk verantwoorde producten ook een meerwaarde krijgen.
HANS MAARSEN