De Eerste Kamer heeft afgelopen dinsdag (23 april) de tweede termijn gehouden in het plenaire debat over het initiatiefvoorstel van het Tweede Kamerlid Kuiken (PvdA) voor de invoering van een zorgplicht voor bedrijven ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Het wetsvoorstel vraagt bedrijven te verklaren dat zij het nodige doen om kinderarbeid te voorkomen.
Het debat was op 19 december 2017 op verzoek van de initiatiefneemster na de eerste termijn aangehouden, onder meer in afwachting van twee evaluaties met betrekking tot dit onderwerp. In het debat gaven fracties zowel blijk van zorgen over als steun voor het wetsvoorstel. Dinsdag 14 mei 2019 wordt hoofdelijk gestemd over het wetsvoorstel.
Senator Faber-Van de Klashorst (PVV) gaf aan weinig vertrouwen in het wetsvoorstel te hebben. Ze wees erop dat in de huidige praktijk in landen als India nog steeds kinderen worden weggelokt onder het mom van een opleiding maar die dan toch 12 uur per dag moeten werken. Volgens de PVV-senator is het probleem dat er nu ook al wel regels zijn – bijvoorbeeld van de Organisatie voor Economische Ontwikkeling (OESO) – maar dat die niet worden gehandhaafd. “Ieder weldenkend mens is tegen kinderarbeid maar kan dit wetsvoorstel effectief bijdragen aan bescherming?”, zo vroeg Faber-Van de Klashorst zich af. Het wetsvoorstel legt volgens haar een ondoenlijke opgave op het bordje van bedrijven. Het is een papieren tijger en zal niks bijdragen aan de bestrijding van kinderarbeid. De echte oplossing ligt volgens de PVV-senator bij de landen waar kinderarbeid voorkomt. De PVV zal daarom tegen het wetsvoorstel stemmen.
Senator Overbeek (SP), die ook namens de PvdD sprak, gaf aan dat de indienster van het wetsvoorstel overtuigend heeft betoogd dat de inspanningen van de Nederlandse regering alleen niet voldoende zijn. Bedrijven moeten al het redelijk en mogelijke doen om kinderarbeid in hun productieketen uit te bannen en daarbij is een wettelijke regeling zoals die ook in andere landen bestaat, van belang. Overbeek vroeg zich wel af waarom – net als in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk – slavernij en dwangarbeid niet ook onder de wet zijn gebracht.
Volgens Overbeek staat het wetsvoorstel voor een minimalistische maar adequate aanpak: bedrijven moeten verklaren dat zij een redelijke inspanning hebben gedaan om kinderarbeid tegen te gaan. Volgens hem geeft het geen nieuwe rompslomp voor bedrijven omdat het om al bestaande verplichtingen gaat. Een wettelijke bodemverplichting voor bedrijven is volgens Overbeek niet in strijd met bepalingen in bestaande convenanten over het terugdringen van kinderarbeid. Hij noemde het wetsvoorstel een goede basis om mee verder te werken en zei ook te verwachten dat minister Kaag – die eerder liet weten twijfels te hebben over de voorgestelde aanpak – het wetsvoorstel loyaal zal uitvoeren. Overbeek verklaarde ook zeer te hechten aan de toegezegde ‘zware voorhang’: het vooraf voorleggen van uitvoeringsmaatregelen aan het parlement.
Senator Stienen (D66) trok de parallel met het zogenoemde kinderwetje van Samuel van Houten uit 1874. Dat was een belangrijke maar ook symbolische wet, omdat daarmee niet meteen alle vormen van kinderarbeid werden verboden. De echte stok achter de deur – de wet op de leerplicht – kwam pas in 1901. Kinderarbeid verdween dus niet meteen uit Nederland maar het kinderwetje was wel een belangrijk signaal, aldus senator Stienen. Het was een vonkje dat van groot belang was voor de samenleving.
Senator Stienen vroeg zich af welke lessen in Nederland kunnen worden geleerd van buitenlandse initiatieven in bijvoorbeeld Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Duitsland in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, en welke initiatieven er zijn van de Europese Commissie. Het streven uit 2016 van tien werkende convenanten in Nederland is niet gehaald. Waarom gaat het afsluiten van convenanten langzamer dan was gehoopt? Zij gaf ook aan dat er vragen zijn over de effectiviteit van diverse instrumenten: er is een duidelijke richtlijn nodig voor wat ‘gepaste zorgvuldigheid’ dan is. De centrale vraag is volgens senator Stienen in hoeverre deze initiatiefwet ertoe zal leiden dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid hebben betracht. Zij refereerde aan Thorbecke met betrekking tot de vraag in welke volgorde het doel van uitbannen van kinderarbeid het beste bereikt kan worden: geven we tijd aan de afspraken via convenanten en met de regels van de OESO en pleiten we voor verdergaande maatregelen als dat niet lukt, òf kiezen we pragmatisch voor een paralleltraject? Senator Stienen noemde de voorgestelde wetgeving “een stap in de goede richting en een krachtig signaal”, maar gaf aan de vraag of haar fracties dit wetsvoorstel met al z’n imperfecties kan steunen nog niet te kunnen beantwoorden.
Senator Lintmeijer (GroenLinks) hekelde het feit dat de door minister Kaag voor 2018 toegezegde evaluatie van de werking van bestaande convenanten er nog steeds niet is. “We zijn feitelijk niet verder dan destijds”, aldus Lintmeijer. Hij vroeg wat de minister gaat doen als de evaluaties er eenmaal wel zijn. Zijn fractie steunde en steunt het uitgangspunt van de wet. Het is goed dat bedrijven meedoen aan convenanten tegen kinderarbeid maar dat alleen biedt consumenten volgens hem geen zekerheid. Ook de wetgever heeft hier een verantwoordelijkheid om misstanden aan te pakken. Dit voorkomt bovendien onterecht concurrentievoordeel voor bedrijven die zich niet inspannen. Senator Lintmeijer noemde een wettelijke borging gewenst, maar er blijven volgens hem vragen over de uitwerking en de handhaving. Hij gaf ook aan dat zijn fractie een ruimere aanpak voorstaat dan alleen het tegengaan van kinderarbeid. Tot slot vroeg senator naar de haalbaarheid van de invoeringsdatum – vooralsnog 2020. “Het is uitgesloten dat we dit in acht maanden kunnen doen, welke invoeringsdatum is redelijk?”, aldus Lintmeijer.
Senator Van Dijk (SGP) gaf aan enig ongemak te hebben met dit debat. “Het doel – de aanpak van kinderarbeid – is nobel, we staan te springen om hier iets aan te doen, maar niemand zit te wachten op wetgeving die onduidelijkheid oplevert en geen effectieve resultaten heeft”, aldus Van Dijk, die aangaf dat de Eerste Kamer daar heel secuur en precies in moet zijn. Hij vroeg de initiatiefneemster of die niet vreest dat dit wetsvoorstel noodzakelijke en bredere wetgeving in de weg staat. Van Dijk vroeg zich daarnaast af of de primaire insteek van het wetsvoorstel – consumentenbescherming – wel effectief is. 95% van de kinderarbeid ligt volgens hem bovendien veel dieper in de ketens en is dus veel moeilijker te achterhalen. Er moet volgens senator Van Dijk een eenduidige normstelling komen om na te gaan wanneer een ondernemer zich voldoende heeft ingespannen op het terrein van gepaste zorgvuldigheid. Ook vroeg de senator zich af hoe een Nederlandse toezichthouder tot z’n oordeel kan komen zonder bevoegdheden in het buitenland. De centrale vraag voor senator Van Dijk blijft of het wetsvoorstel echt toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het kabinetsbeleid.
Senator Schaap (VVD) gaf aan dat de doelstelling van het aanpakken van kinderarbeid niet ter discussie staat, maar dat het de vraag is welk instrumentarium het meest effectief is. Hij noemde het vertrekpunt van het wetsvoorstel om consumenten te beschermen niet goed: waarom is niet gekozen voor de bescherming van kinderen, die hebben daar recht op, aldus senator Schaap. Volgens de VVD-senator concurreert de aanpak via individualisering van de verantwoordelijkheid en inspanningen van bedrijven met de betrokkenheid van vele organisaties die juist hard nodig zijn. Waarom niet de convenanten als uitgangspunt nemen, deze versterken en dat met behulp van de overheid, zo vroeg senator Schaap zich af. Hij gaf aan dat voor zijn fractie de twijfels en zorgen over het wetsvoorstel niet zijn weggenomen. Bovendien vinden toezicht en handhaving alleen in Nederland plaats en dat is volgens Schaap te beperkt. Hij vreesde ten slotte dat private initiatieven tegen kinderarbeid en handhaving door de overheid van wettelijke regels met elkaar gaan concurreren. Het wetsvoorstel is, mede door het ontbreken van de inhoud van uitvoeringsmaatregelen, op deze manier niet aantrekkelijk, aldus Schaap.
Senator Vlietstra (PvdA), die ook namens de OSF sprak, gaf aan dat haar fractie positief staat tegenover wetsvoorstel. Kinderarbeid is een ernstige misstand en alles wat redelijkerwijs kan bijdragen aan het uitbannen van kinderarbeid dient dan ook te worden gedaan, aldus senator Vlietstra, die aangaf dat haar fractie zich daarbij gesteund voelt door veel bedrijven en maatschappelijke organisaties. Vlietstra toonde zich zeer teleurgesteld dat minister Kaag haar belofte niet is nagekomen om eind 2018 met evaluaties te komen over de werking van de bestaande convenanten. Er zijn nu zeven convenanten, het aantal aangesloten bedrijven is laag, de werkbare invulling kost veel inspanning en er is weinig te zeggen over het effect in relatie tot de OESO-doelstellingen, zo meende Vlietstra. “Er is voortgang maar het gaat langzaam.”
Volgens senator Vlietstra gaat de aanpak middels convenanten te langzaam en is deelname te vrijblijvend. Het nu voorliggende wetsvoorstel is volgens haar daarentegen een kans om de deelname aan de convenanten te vergroten en de effectiviteit ervan te verhogen. Het idee dat wetgeving en convenanten elkaar uitsluiten noemde zij een valse tegenstelling. “De convenanten zijn complementair aan het wetsvoorstel. De voortgang in de convenanten is gebaat bij een wettelijke verplichting. Dit voorstel is een goede eerste stap in de juiste richting”, aldus senator Vlietstra. Dat er nog geen toezichthouder is aangewezen hoeft volgens haar geen beletsel te zijn om de wet aan te nemen. Het was voor de Eerste Kamer onlangs ook geen beletsel om een wetsvoorstel ter bescherming van de koopvaardij aan te nemen, aldus Vlietstra. PvdA en OSF zien het wetsvoorstel als een belangrijke stap vooruit in de aanpak om kinderarbeid uit te bannen, aldus Vlietstra.
Senator Ester (CU) noemde het ook onverteerbaar dat in weerwil van het lange uitstel in de behandeling nog geen evaluaties van de convenanten beschikbaar waren. De minister had de Kamer ten minste een interimrapportage kunnen sturen, aldus Ester, die zich afvroeg waarom dit traject niet het tempo heeft dat het behoeft. “Evaluaties spelen een belangrijke rol in het debat, de minister had zonder veel inspanning een interimrapportage op tafel kunnen leggen”, aldus senator Ester. Hij gaf ook aan dat niemand er bij gebaat is om het nut van convenanten en wetsvoorstellen tegen elkaar uit te spelen. “Beide instrumenten kunnen prima met elkaar optrekken en versterken elkaar. De wet vergroot de impact door een wettelijke norm te introduceren. Het is en/en en niet of/of”, aldus Ester.
De CU-senator gaf wel aan dat voor bedrijven niet altijd duidelijk is wat de overheid van hen verwacht; het begrip ‘gepaste zorgvuldigheid’ moet beter ingevuld worden. Volgens hem vraagt het wetsvoorstel overigens niet zo heel veel van bedrijven. Hen wordt slechts gevraagd om zich te conformeren aan een richtinggevende norm voor een inspanningsverplichting. Senator Ester vroeg zich ook af wie verantwoordelijk wordt gemaakt voor de zwarte lijst van overtredende bedrijven. De effectiviteit van het wetsvoorstel staat of valt met de handhaafbaarheid van de opgelegde verplichtingen, aldus Ester. Ook vroeg hij of de datum van inwerkingtreding 1 januari 2020 flexibel is. Ester concludeerde dat het nijpende probleem van kinderarbeid een commitment aan internationale afspraken en doortastend beleid vraagt. Hij noemde de cijfers over kinderarbeid stuitend. “Een gevoel van urgentie voedt onze beoordeling”, aldus Ester, die wel aangaf dat dit geen pleidooi mag zijn voor slechte wetgeving.
Senator Lokin-Sassen (CDA) stelde dat haar fractie weliswaar tegen kinderarbeid is, maar dat dat niet betekent dat haar fractie per se voor deze wet hoeft te zijn. Ze haalde de zorg aan van ondernemingen die aangeven dat dit wetsvoorstel niet alleen geen steun is in de aanpak van kinderarbeid maar ook de samenwerking binnen de convenanten zal frustreren. De convenanten gaan rechtstreeks over schendingen van mensenrechten en staan een bredere aanpak voor, terwijl dit wetsvoorstel een smalle aanpak heeft, zo hield Lokin-Sassen de initiatiefneemster de kritiek van grootwinkelbedrijven voor. De interruptie van senator Vlietstra dat het platform voor maatschappelijk ondernemen en veertig grote Nederlandse bedrijven voor versterking van de huidige aanpak zijn overtuigde senator Lokin-Sassen niet; ze hield staande dat het wetsvoorstel de aanpak middels convenanten ondermijnt.
Ook vroeg senator Lokin-Sassen zich af of het hele wetsvoorstel niet overbodig is, omdat ondernemingen nu ook al ter verantwoording kunnen worden geroepen. Tussen droom en daad staan geen wetten maar praktische bezwaren in de weg, zoals gebrekkige handhaving en toezicht, zo stelde de CDA-senator. Ten slotte uitte Lokin-Sassen haar zorgen over de parlementaire betrokkenheid bij de uitvoering van het wetsvoorstel. Moeten de aangekondigde Algemene Maatregelen van Bestuur niet in de wet geregeld worden en is de minister bereid tot een wetswijziging hiervoor, zo vroeg de senator aan minister Kaag. Lokin-Sassen concludeerde dat haar fractie het initiatief waardeert maar dat het kabinet terecht fundamentele vraagtekens heeft bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Het blijft discutabel of dit wetsvoorstel bijdraagt aan een goede aanpak, aldus senator Lokin-Sassen.
Reactie initiatiefneemster Kuiken
Het Tweede Kamerlid Kuiken, die als initiatiefneemster het wetsvoorstel verdedigde, gaf aan dat de huidige convenanten aanpak kinderarbeid nog niet goed genoeg werken. De voortgang wisselt sterk: niet alle sectoren zijn even actief, niet overal doen evenveel bedrijven mee. Het convenant in de textielbranche is volgens haar het meest succesvolle convenant en biedt belangrijke stappen voorwaarts. “92 merken nemen eraan deel en dat is heel positief”, aldus Kuiken. Zij stelde daarentegen ook dat de helft van de bedrijven niet heeft meegewerkt aan een onderzoek van de OESO en dat er dus meer moet gebeuren. “Voortgang alleen op basis van de convenanten gaat niet tot stand komen. De bodem moet omhooggehaald worden, dat is echt noodzakelijk”, aldus Kuiken. Zij gaf wel aan dat invoering in 2020 niet meer reëel is en denkt eerder aan invoering in 2022. Dat biedt het voordeel dat in de te nemen uitvoeringsmaatregelen ook de uitkomsten van de evaluaties meegenomen kunnen worden.
Concluderend stelde Kuiken dat de doelstelling om in 2025 kinderarbeid uit te bannen inderdaad ambitieus is en dat Van Houten zich die vraag destijds vast ook heeft gesteld. Maar: “Hij heeft uiteindelijk gekozen voor zijn sociale kant en om de vrijheden wat op te schuiven. Het is belangrijk dat deze wet er als stok achter de deur komt ten behoeve van consumenten en voor bedrijven die nu al hun best doen”, aldus Kuiken.
Reactie minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
Minister Kaag gaf aan dat de doelstellingen in de aanpak van kinderarbeid overeind staan. Het kabinet werkt daar heel hard aan, maar we willen ook effectief beleid op het terrein van maatchappelijk verantwoord ondernemen. Het thema kinderarbeid is een specifiek punt van aandacht maar we moeten ook kijken naar de effectiviteit, zo meende minister, die stelde dat er heel veel werk is verricht door Nederland in internationaal en vooral ook in Europees verband. Bedrijven zeggen volgens minister Kaag dat het de voortgang in de convenanten zal schaden als Nederland nu wetgeving gaat invoeren.