Dat is de kern van het ‘duurzaamheidsakkoord’ dat gisteren is afgesloten door een delegatie van het kabinet en van het georganiseerde bedrijfsleven.
Namens het kabinet tekenden de ministers Jacqueline Cramer (Vrom) Maria van der Hoeven (Economische Zaken), Camiel Eurlings (Verkeer en Waterstaat), Gerda Verburg (Landbouw) en staatssecretaris Jan Kees de Jager van Financiën. Namens het bedrijfsleven tekenden Bernard Wientjes (VNO-NCW), Michael van Straalen (MKB-Nederland) en Albert Jan Maat (LTO Nederland).
Het convenant is sterk geïnspireerd op het klimaatplan dat VNO-NCW in het voorjaar heeft opgesteld. In dit rapport wordt een sterk accent gelegd op het bevorderen van innovaties. Volgens de werkgevers snijdt dan het mes aan twee kanten: het milieu wordt schoner, terwijl het bedrijfsleven kan verdienen aan de export van nieuwe energiebesparende technologie. ‘Innovatie door bedrijven is de motor voor een schoner klimaat’, onderstreepte Wientjes gisteren bij de ondertekening van het akkoord.
In het convenant onderschrijft het bedrijfsleven de doelstelling om in 2020 de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen tot 20% onder het niveau van 1990. Dat is conform het beleid van de Europese Commissie, maar het is minder dan de ambitie van het kabinet, dat inzet op een reductie met 30%. Dat laatste gaat de ondernemingsorganisaties te ver. Afgesproken is wel dat in 2010 de voortgang van het convenant wordt geëvalueerd. Dan kan de haalbaarheid van de energie- en klimaatdoelstellingen opnieuw worden bezien.
Een belangrijke voorwaarde is dat de overheid niet tussentijds met maatregelen komt die het concurrentievermogen van het bedrijfsleven schaden. Daarbij valt dan volgens een woordvoerder van VNO-NCW te denken aan ongebreidelde verhogingen van de energiebelastingen. In de overeenkomst staat dat de overheid zich hiertoe tot ‘het uiterste zal inspannen’.
De bepaling over al dan niet concurrentieschade kan ook een rol gaan spelen bij de discussie over de CO2-emissierechten. Het kabinet wil deze emissierechten zo veel mogelijk veilen. De overheid stelt dat het daarbij niet primair gaat om het binnenhalen van geld. Het doel is efficiënte toewijzing: bedrijven die er het beste in slagen hun uitstoot terug te dringen betalen het minst en grote vervuilers het meest.
De ondernemingsorganisaties willen daarentegen dat de emissierechten gewoon worden verdeeld naar rato van de productie van bedrijven, waarbij ook rekening wordt gehouden met sectorale verschillen.
Welk systeem van emissierechtren er komt is afhankelijk van Europese regelgeving. VNO-NCW gaat ervan uit dat als er toch een systeem van veilen komt, gekeken moet worden hoe het bedrijfsleven voor deze kosten wordt gecompenseerd. Dat is immers de strekking van de bepaling dat de concurrentiepositie van bedrijven niet geschaad zal worden.
Het bedrijfsleven had graag een groter aandeel kernenergie gewild in de brandstofmix. Het kabinet wilde dat niet. De SER en de Algemene Energieraad gaan hierover adviseren en het kabinet zal zich dan hierop beraden.
Het akkoord is juridisch niet bindend. Milieuorganisaties vrezen dat er in de praktijk weinig van het convenant terecht komt en verwijzen daarbij naar eerdere ervaringen. Maar volgens Wientjes wijst de ervaring juist uit dat convenanten wél effectief zijn gebleken en dat ze sneller werken dan wetgeving.