In mijn brief van 22 december 2005 over de instelling Raad voor Ruimtelijke Ontwikkeling, Duurzaamheid en Milieu (RRODM), heb ik aangekondigd dat het kabinet zich zou buigen over de vraag hoe duurzame ontwikkeling beter verankerd kan worden in het proces van beleidsontwikkeling. De RRODM is een onderraad van het Kabinet. Het Kabinet heeft de ambitie om de duurzaamheid ministeriebreed in het beleid op te nemen. De raad heeft vooral tot taak om meer systematisch aandacht aan duurzaamheid te besteden. Daarbij moet gedacht worden aan bewustwordingscampagnes en cultuurveranderingstrajecten. De raad heeft een omvangrijke agenda, namelijk het nationale en internationale beleid met betrekking tot duurzaamheid. In het debat van september 2005 over duurzame ontwikkeling en rentmeesterschap is door meerdere kamerleden de nadruk gelegd op het ontwikkelen van een ‘duurzaamheidtoets’. In deze brief zal ik achtereenvolgens ingaan op de ervaringen van het bedrijfsleven, de Europese ontwikkelingen, de voortgang binnen de rijksoverheid en de volgende stappen.
In deze brief zal ik ook ingaan op enkele punten die 4 oktober 2006 in het Algemeen Overleg met Minister van Ardenne en Staatssecretaris Van Geel over de Voortgangsrapportage Duurzame Daadkracht aan de orde zijn geweest.
Duurzame ontwikkeling vraagt om, zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 2005 heb uiteengezet, een proces waarin verschillende belangen worden afgewogen. Duurzame ontwikkeling betekent: in samenhang verschillende doelen bereiken: voor mensen, milieu en de economie (people, planet en profit), hier en nu, elders en later. Niet alleen de directe effecten – positieve én negatieve – van ons handelen moeten daarbij bekeken worden, maar ook moeten mogelijke indirecte effecten, hier, elders en op de lange termijn, in ogenschouw genomen worden.
Er is niet één beste uitkomst van dat proces, er zijn meerdere verdedigbare uitkomsten, afhankelijk van de weging van de verschillende belangen. Dat maakt het toetsen van het beleid op duurzaamheid én het monitoren en beoordelen van het duurzaamheidgehalte van het beleid een ingewikkelde zaak. Anderzijds is het bij sommige onderwerpen wél heel duidelijk wat niet aanvaarbaar is: zo willen we geen producten die met kinderarbeid zijn vervaardigd. De kern van duurzame ontwikkeling is het verminderen van afwenteling van negatieve effecten en het bevorderen van welvaart en welzijn voor allen nu en later.
Het is van belang dat de overheidsorganisatie en het beleidsvormingsproces gericht is op goede afweging en afstemming.
Duurzaamheidbeoordeling komt vooral neer op expliciete aandacht voor de consequenties
voor mens, milieu en economie: wat is de samenhang tussen beleidsdoelen? nu en in de toekomst
hier en op andere plaatsen op de wereld het draagvlak in de samenleving
1. Inspiratie uit het bedrijfsleven. In de afgelopen maanden heeft het kabinet zich laten informeren over de ontwikkelingen die in het bedrijfsleven plaatsvinden. Goed voorbeeld doet immers goed volgen. Het is inspirerend om te merken dat veel – grote en kleine – Nederlandse bedrijven al ver gevorderd zijn met een bedrijfsbeleid voor duurzame ontwikkeling en dat Nederland marktleider is in vele duurzame sectoren. Nederlandse bedrijven scoren hoog in de Dow Jones sustainability index.
Bevindingen en succesfactoren die door hen genoemd worden zijn onder meer: Presenteer duurzame ontwikkeling niet als iets geheel nieuws.
Duurzame ontwikkeling komt niet uit de lucht vallen: het brengt samenhang aan tussen verschillende ontwikkelingen en aspecten van de bedrijfsorganisatie. Het heeft voordelen om in samenhang te kijken naar personeelsbeleid, milieu, marktontwikkelingen, informatiebeleid, innovatie, investeringen, logistiek, relatie met de omgeving, etc. Activiteiten die zich richten op een bepaald aspect (bijvoorbeeld arbeidsveiligheid of milieu) hebben ook impact op andere bedrijfsactiviteiten en kunnen juist door de samenhang een meerwaarde opleveren, bijvoorbeeld een kostenbesparing of een nieuwe marktkans. Rapporteren leidt tot verbeteren
Het in samenhang en inzichtelijk presenteren van resultaten schept de ambitie om het beter te gaan doen: het maatschappelijke jaarverslag, de duurzaamheidverslaglegging, de vergelijking met concurrenten (“benchmarking”) wordt in zichzelf een drijfveer om voortdurend te verbeteren. Vooral de bedrijven die topposities in de Dow Jones sustainability index innemen, zoals Philips, DSM en ABN-AMRO ervaren een geweldige stimulans om bij de top te blijven horen en daarin steeds weer nieuwe stappen te zetten. De Conferentie van het Global Reporting Initiative in Amsterdam op 4, 5 en 6 oktober jl. heeft laten zien hoe breed de wens tot betrouwbaar rapporteren over effecten op mens en maatschappij wordt gedragen in het bedrijfsleven. Duurzaamheid staat niet tegenover winst of geld verdienen.
Er zijn vaak aanvankelijk wel investeringen nodig en meerkosten mee gemoeid, maar veel maatregelen verdienen zich op termijn terug, bijvoorbeeld in uitgespaarde kosten, hogere betrouwbaarheid van het bedrijfsproces, betere reputatie als werkgever, een betere logistiek of betere producten.
Breng complexe zaken terug tot eenvoudige beslissingen en stappen.
Het is van belang om niet élke beslissing onnodig complex en veelomvattend te maken.
Betrokkenheid van hoog tot laag Duurzame ontwikkeling vraagt betrokkenheid van de ‘leiding’ én van de werkvloer. Zonder voldoende sturing (via aandacht, beloning, prioriteitsstelling) van bovenaf blijft duurzame ontwikkeling een zaak van ad hoc initiatieven. Zonder betrokkenheid van de uitvoering blijft het een managementvoornemen. Duurzame ontwikkeling behoort tot de kerndoelen.
Veel bedrijven zien duurzame ontwikkeling als de kern van de bedrijfsstrategie. Dit gaat verder dan het naleven van regels, het moet deel gaan uitmaken van de bedrijfscultuur. Een goed voorbeeld wordt geleverd door bedrijven zoals Unilever, die zich realiseren dat zij afhankelijk zijn van het behoud van visvoorraden en vruchtbare bodem.
2. Europese ontwikkelingen. Duurzame ontwikkeling is een overkoepelende doelstelling voor de Europese Unie en van toepassing op alle beleid en activiteiten van de Unie. In 2001 heeft de Europese Raad de eerste Europese Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (EU SDS) aangenomen en op15-16 juni jl. hebben de regeringsleiders de herziening van deze Europese strategie vastgesteld. In één coherent document is afgesproken hoe de EU op een effectievere manier de uitdagingen van duurzame ontwikkeling aan wil pakken. De Europese Unie ziet als belangrijkste uitdagingen: klimaat/energie, duurzaam transport, duurzame productie en consumptie, natuurlijke hulpbronnen, gezondheid, sociale insluiting/demografie/migratie en armoedebestrijding. Daarnaast wordt een aantal dwarsdoorsnijdende onderwerpen genoemd, waaronder beter beleid, onderwijs en training, onderzoek, financiering en economisch instrumentarium, communicatie, implementatie en monitoring. Het voert te ver om hier op alle doelstellingen en acties in te gaan. Wel wil ik enkele punten nader belichten. Klimaat/energie. Ik acht dit onderwerp van groot belang. Er wordt met volle inzet en ambitie gewerkt aan de energietransitie in Nederland en een grote inzet wordt gepleegd om het Nederlandse, Europese en mondiale klimaatbeleid verder te brengen.
Beter Beleid: ook de EU SDS gaat uit van het principe dat duurzame ontwikkeling geïntegreerd moet worden in de beleidscyclus op alle niveaus. De afgelopen jaren heef de EU reeds ervaring opgedaan met het opstellen van brede impact assessments (effectbeoordelingen, waarbij op evenwichtige wijze de sociale dimensie, de milieudimensie en de economische dimensie van duurzame ontwikkeling worden beoordeeld en rekening wordt gehouden met de externe dimensie ervan en de kosten van niet-handelen. In de EU-SDS is afgesproken dat de lidstaten meer gebruik zullen maken van de effectbeoordeling bij investeringen en het ontwikkelen van strategieën, programma’s en projecten.
Duurzame Productie en Consumptie: de Commissie gaat hiervoor een Actieplan opstellen in 2007. Dit biedt voor Nederland een kans om op Europees niveau aan te haken bij de Nederlandse ervaringen en ambities op het vlak van de transitieaanpak, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaam inkopen. Er zal een Europese benchmark voor duurzaam inkopen voor overheden worden opgezet, die bij kan dragen aan het realiseren van onze eigen doelstelling.
Financiering en Economische Instrumenten: de EU-lidstaten hebben afgesproken om verdere stappen te ondernemen om belasting te verschuiven van arbeid naar gebruik van natuurlijke hulpbronnen en energie. Ook zal de Commissie een hervormingsagenda opstellen om milieuschadelijke subsidies voor elke sector in beeld te brengen met het doel ze uiteindelijk af te schaffen. Dit sluit aan op de in het Algemeen Overleg gedeelde wens om op dit terrein stappen voorwaarts te zetten.
Lidstaten die nog geen duurzaamheidstrategie hebben, moeten deze klaar hebben in juni 2007 en lidstaten moeten bestaande strategieën herzien om aan te sluiten bij de EU-SDS. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een nieuwe Nederlandse strategie voor de hand ligt. Momenteel maken de ministeries een analyse van de gevolgen van de EU-SDS voor hun eigen beleidsterrein. Ik kom hier op terug aan het slot van mijn brief.
Om te bevorderen dat lidstaten van elkaar leren hoe zij duurzame ontwikkeling kunnen realiseren heeft de Europese Unie een programma van “Peer reviews” (een beoordeling door andere lidstaten) opgezet. Het kabinet heeft besloten aan dit programma mee te doen en de voorbereidingen van de Nederlandse Duurzaamheid Peer Review zijn inmiddels ver gevorderd. Op dit moment worden met twee EU Lidstaten en een ontwikkelingsland besprekingen gevoerd of zij leden voor het reviewteam kunnen leveren. De Raad voor Ruimtelijk, Natuur en Milieu Onderzoek (RMNO) heeft de organisatie van het proces op zich genomen. De resultaten worden in het tweede kwartaal van 2007 verwacht.
3. Wat heeft het kabinet gedaan? Sinds ik mijn brief over de RRODM aan u schreef heeft het kabinet een aantal activiteiten ontplooid. We zijn doorgegaan met de uitvoering van het Actieprogramma duurzame ontwikkeling Duurzame Daadkracht. U hebt daarover een voortgangsrapportage ontvangen op 23 december 2005 en op 4 oktober jl. heeft daarover een algemeen overleg plaats gevonden. Begin volgend jaar zult u een nieuwe Voortgangsrapportage ontvangen. Deze brief beoogt dan ook niet om een volledig overzicht van alle beleidsinspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling te geven. Ik beschrijf in deze brief een aantal highlights waarmee ik de groeiende aandacht voor duurzame ontwikkeling wil illustreren.
Duurzaam inkopen
Ook bij inkopen, aanbesteden en bedrijfsvoering van de Rijksoverheid zal duurzame ontwikkeling in de werkprocessen worden verankerd. We hebben in de RRODM stilgestaan bij ‘duurzaam inkopen’ binnen de rijksdiensten en hiervoor een hoge ambitie van sociale en milieucriteria geformuleerd, die de komende tijd wordt gerealiseerd. Op concrete dossiers hebben de departementen al grote en kleine stappen gezet (biologische catering, proefdiervrije schoonmaak, milieucompensatie vliegreizen) en voor verschillende productgroepen zijn criteria geformuleerd. Met de ambitie om in 2010 zoveel als redelijkerwijs mogelijk is duurzaam in te kopen, laat het kabinet niet alleen zien het eigen handelen van de overheid serieus in de afweging te betrekken, maar ook een stimulans voor bedrijven die streven naar verduurzaming van hun producten, diensten en ketens.
Innovatieprogramma’s gericht op maatschappelijke uitdagingen Dit kabinet is van start gegaan met ambitieuze innovatieprogramma’s, gebaseerd op drie sleutelgebieden (water, flowers & food , hightech systemen & materialen ) van het Innovatieplatform. Dit jaar zijn innovatieprogramma’s gestart op het gebied van voeding, waterzuivering en nano-electronica. Het kabinet investeert in de periode 2006-2010 E158,5 miljoen in deze programma’s. Elk programma bevat doelstellingen met maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid, veiligheid en/of gezondheid.
Energietransitie
Voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding is een breed samengestelde Task-force – onder voorzitterschap van de Shell-directeur Willems – en een interdepartementale directie ingesteld. De Task-force heeft een Plan van Aanpak gepresenteerd, waaruit blijkt dat een transitie naar een duurzame energiehuishouding mogelijk is en niet ten koste hoeft te gaan van onze welvaart. De transitieaanpak is een set van concrete en reële beleidsopties, die op dit moment worden uitgewerkt en door een komend kabinet in beleid kunnen worden omgezet.
Integrale benadering bij nationale opgaven Bij concrete beleidsdossiers heeft de lange termijn en de integrale afweging van de verschillende elementen van duurzame ontwikkeling door het breed formuleren van doelstellingen en randvoorwaarden nadrukkelijker een plaats gekregen (bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier, Adaptatieprogramma Ruimte voor Klimaat; uitvoeringsagenda nota Ruimte, en de programmabrieven voor de Noordvleugel, de Zuidvleugel, het Groene Hart en Zuid-Oost Brabant en Noord Limburg).
Beoordeling duurzaamheid bij Biobrandstoffen In de afgelopen periode hebben we een belangrijke stap voorwaarts gemaakt bij het beoordelen van duurzaamheidaspecten op specifieke dossiers. De Projectgroep Duurzame productie van biomassa, onder leiding van Prof. Cramer heeft kort geleden een advies uitgebracht (de Minister van Economische Zaken heeft dat op 11 september aan de Tweede Kamer toegezonden, TK 2005-2006, 30 305, nr. 22). Deze projectgroep is met zes criteria gekomen waarvoor duurzaamheideisen kunnen worden uitgewerkt. Deze criteria zijn broeikasgasbalans, biodiversiteit, welvaart, welzijn, milieu en concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen. De geformuleerde duurzaamheidcriteria zullen gebruikt worden bij de vormgeving van het beleid en in concrete maatregelen worden vertaald, nadat zij in conformiteit met EU en WTO regelgeving verder zijn uitgewerkt. Ook maakt de afweging rond biobrandstoffen zichtbaar dat er niet een simpele keuze voor ligt. Het gaat om het formuleren van de randvoorwaarden waaronder biobrandstoffen een positieve bijdrage leveren aan de energietransitie. Het kabinet zet in op het creëren van internationale duurzaamheidwaarborgen voor de gehele keten van productie tot het gebruik van biobrandstoffen en in het bijzonder een betere CO2-prestatie van biobrandstoffen.
Tijdens het Algemeen Overleg op 4 oktober hebben de bewindslieden toegezegd deze integrale beoordeling met ketenbenadering en stakeholderbetrokkenheid ook op andere productstromen te zullen toepassen, om te beginnen op soja.
Verslaggeving door de departementen In aanvulling op de jaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer, hebben de ministeries van EZ en LNV een maatschappelijk jaarverslag uitgebracht. Ook VROM zal dit in 2007 gaan doen over het verslagjaar 2006. Dit verslag gaat veel breder dan alleen de personeelskant van de organisatie, zoals tot op heden in het sociaal jaarverslag wordt gedaan.
Leren voor Duurzame Ontwikkeling In het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ werken Rijk, Provincies en Waterschappen samen aan het ontwikkelen van kennis en ervaring bij individuen, (overheids-) organisaties en de samenleving. Ten behoeve van het individu is gewerkt aan competenties in het belang van duurzaamheid in het onderwijs. Daarnaast is op kennisnet een protal ‘duurzaamheid’ gemaakt. Het is binnen de overheid van belang om medewerkers te leren om effectief in te kunnen spelen op het belang van duurzame ontwikkeling. Voorts is een drietal essays gemaakt over de rol van de overheid en ambtelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Deze essays worden u separaat toegezonden. Voor het programmaonderdeel ‘lerende samenleving’ zijn door rijk en provincies samen ruim 160 projecten gestart die bijdragen aan een groeiende maatschappelijke betrokkenheid. De bijdrage van het rijk aan het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ is een investering in meer maatschappelijke betrokkenheid en in meer gedeelde deskundigheid.
Scenario-studies en verkenningen. Recent hebben de planbureaus de scenariostudie Welvaart en Leefomgeving (WLO) gepresenteerd. De planbureaus schetsen vier scenario’s van hoe Nederland er in 2040 uit kan zien. Welke van deze zich zal verwerkelijken staat daarmee niet vast (het is geen prognose), maar wat hieruit wel kan worden afgeleid is welke ontwikkelingen in ieder van die scenario’s een probleem zullen opleveren. Uit de WLO-studie komen drie beleidsopgaven duidelijk naar voren: overstromingsrisico’s en wateroverlast, personenmobiliteit en de problemen van de grote steden Daarnaast heeft het kabinet de planbureaus gevraagd een tweede Duurzaamheidverkenning op te stellen. Het Milieu- en Natuurplanbureau heeft daarin het voortouw en de eerste tussenresultaten zijn op 7 november gepresenteerd. In het tweede kwartaal van 2007 zal het eindrapport op tafel liggen. Deze tweede duurzaamheidverkenning zal aangeven of we op de juiste koers liggen en voor die terreinen waar dat niet het geval is concrete beleidsopties verkennen. De tweede duurzaamheidverkenning zal invulling geven aan de wens om een duurzaamheidbeoordeling over grote sectoren in de samenleving te hebben. Tevens zal de duurzaamheidverkenning een beschouwing bevatten over de indicatoren en indexen die geschikt zijn om aan af te meten of de samenleving zich op duurzame wijze ontwikkelt.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet ondersteunt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, ofwel duurzaam ondernemen. Het kenniscentrum MVO-Nederland stimuleert, adviseert en ondersteunt ondernemers, met name MKB, om met maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de slag te gaan. EZ heeft de Transparantiebenchmark ontwikkeld die de vorderingen van bedrijven in maatschappelijk ondernemen jaarlijks laat meten. Het kabinet ondersteunt MVO niet alleen financieel en met generieke instrumenten, zoals groen beleggen en innovatiesubsidies, maar ook door ontmoetingen te organiseren met bewindslieden en het afleggen van bedrijfsbezoeken. Ook het innovatieplatform en het Koplopersloket dragen bij aan het daadwerkelijk realiseren van de vernieuwing in technologie en praktijk
Publiek-Private Partnerschappen Op internationaal gebied stimuleert het kabinet samenwerkingsverbanden in de vorm van publiek private partnerschappen en convenanten. Meer dan 50 partnerschappen zijn inmiddels in uitvoering. Een aantal- op het gebied van water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit – komen rechtstreeks voort uit de Nederlandse inzet in Johannesburg- WSSD, anderen komen voort uit de ‘Call for ideas’. Weer anderen – zoals in de financiële sector – zijn initiatieven uit het bedrijfsleven. Zowel in Nederland als in de partnerlanden worden deze partnerschappen geïnitieerd. Hoewel de meeste partnerschappen nog te kort operationeel zijn om alle geplande resultaten al gerealiseerd te hebben, kunnen al resultaten worden genoemd. Op het gebied van drinkwatervoorziening en sanitaire voorziening zijn inmiddels honderduizenden mensen aangesloten in Mozambique, Yemen en Indonesië. In Colombia zijn tienduizenden mensen voorzien van moderne energie, in Zambia en Colombia is de landbouwproductie van kleinschalige boeren verduurzaamd en heeft waardetoevoeging plaatsgevonden (en daarmee inkomensverhoging). In Ghana krijgen circa 270.000 kinderen voedzame schoolmaaltijden uit lokaal geproduceerde producten. In Kenia en Senegal is via certificering van landbouwproducten van vele kleinschalige boeren de markttoegang verbeterd. Daarnaast zijn er partnerschappen op het gebied van verduurzaming van handelsketens zoals in het geval van vismeel en visolie. Voorbeelden van internationaal MVO zijn de Round Table bijeenkomsten van oliepalm en soja ten behoeve van een maatschappelijk verantwoord duurzaam produceren en exporteren (ketenbeheer), de afspraken over certificering en import van gecertificeerd hout ter bestrijding van de handel in illegaal hout. De komende jaren zal er een effectiviteitslag en opschaling worden ingezet. Daartoe zijn inmiddels gesprekken gaande met de private sector.
Burgerinitiatieven.
Op 5 september, duurzame dinsdag, mocht ik het koffertje met meer dan 150 initiatieven en voorstellen vanuit de samenleving in ontvangst nemen rond het thema: Klimaat, waar steek jij je energie in. Ik ben onder de indruk geraakt van het grote aantal praktische voorbeelden waarin mensen werken aan het dichterbij brengen van duurzame ontwikkeling. Deze maatschappelijke initiatieven lopen in de uitwerking vaak tegen belemmeringen aan: gebrek aan contacten met deskundigen, regelgeving, financiën. Ik heb toegezegd om in het voorjaar 2007 terug te koppelen naar de organisatie wat er met de ingediende voorstellen is gedaan. Op dit moment worden alle voorstellen door een aantal bewindspersonen uit het kabinet behandeld. Staatssecretaris Van Geel onderzoekt daarnaast hoe we burgerinitiatieven structureel beter kunnen ondersteunen.
Duurzaamheidbeoordeling in internationaal verband. Het kabinet heeft bijgedragen aan het ontwikkelen van internationale standaards voor het rapporteren over duurzame ontwikkeling, zoals het global reporting initiative (GRI), dat de derde generatie richtlijnen heeft gepresenteerd op de conferentie in Amsterdam begin oktober. Daarnaast is met kracht verder gegaan met het integreren van duurzaamheidafwegingen in de internationale investeringsprogramma’s zoals van de Wereldbank en in de armoedereductieplannen van de ontwikkelingslanden.
Stroomlijning toetsen
Als vervolg op het Programma Andere Overheid en de Toekomstagenda Milieu, zal in het tweede kwartaal van 2007 een digitaal handboek worden opgeleverd waarin wordt beschreven op welke wijze toetsen in de milieu- en ruimtelijke planvorming gestroomlijnd kunnen worden doorlopen, waardoor een integrale effectbeoordeling mogelijk wordt. Dit is een belangrijke stap om de integrale beoordeling van beleidsdoelstellingen te bevorderen.
4. Hoe verder?
Uit bovenstaande blijkt dat er veel ontwikkelingen gaande zijn. Maar er moet meer gebeuren. De ‘sense of urgency’ is groot. Die urgentie van de Millennium Ecosystem Assessment staat nog vers op het netvlies, en wordt ook nog eens sterk benadrukt door de film van Al Gore, ‘An inconvenient truth’. Met premier Blair heb ik in onze gezamenlijke brief aan de Finse voorzitter van de Europese Raad duidelijk gemaakt dat de alarmerende klimaatverandering een grote inspanning en commitment van ons vraagt zowel op energiegebied als bij water en landbouw. Het maakt een transitie dringend nodig.
Er zijn grote vraagstukken die om een oplossing vragen en een goede afweging van alle dimensies van duurzame ontwikkeling wordt nog niet over de hele linie gemaakt.
Het kabinet zal daarom in de organisatie van de rijksdienst en de werkprocessen voortgaan met de volgende activiteiten:
de ervaringen met transparantie en verslaglegging worden tussen EZ, LNV en VROM gedeeld en verder ontwikkeld en uitgedragen naar de andere departementen
in de interne werkprocessen zullen de eerder genoemde duurzaamheidsvragen beter verankerd worden, bijvoorbeeld door het opstellen van een handreiking die gebruikt kan worden om vroeg in de trajecten voor nieuwe beleidsinitiatieven en investeringen afwegingen van duurzame ontwikkeling volwaardig mee te nemen.
de planbureaus (CPB, RPB, SCP en MNP) wordt gevraagd, in navolging van de WLO-studie, een actieve bijdrage te leveren aan beleidsvoorbereiding. de ministeries worden gevraagd in hun systematiek voor beoordelen en evalueren van projecten/programma’s criteria voor duurzame ontwikkeling op te nemen.
het kabinet werkt aan de verbetering van de Maatschappelijke kosten en batenafweging, waarmee lange termijn vraagstukken en natuur en milieuaspecten beter tot hun recht komen en zal ook daarbij de ervaringen met onder meer de Europese Impact Assessment betrekken. Ook zal daarbij worden bezien hoe de “elders”-dimensie in dergelijke analyses goed naar voren kunnen worden gebracht.
Een nieuwe Nederlandse strategie voor duurzame ontwikkeling? Gezien de afspraken die we in de EU hebben gemaakt en gelet op de resultaten van het actieprogramma Duurzame Daadkracht moet Nederland beoordelen of het een nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling vaststelt. Dit zal onder de verantwoordelijkheid van een volgend kabinet moeten gebeuren, maar dit kabinet heeft wel de noodzakelijke voorbereidende activiteiten in gang gezet, waarvan de belangrijkste hierboven al zijn genoemd: de tweede Duurzaamheidverkenning en de “Peer Review”. Daarnaast zal het kabinet een evaluatie van het actieprogramma Duurzame Daadkracht en een analyse van de consequenties van de EU-SDS voor Nederland uitvoeren. De resultaten hiervan zullen in het voorjaar 2007 beschikbaar zijn.
Ik zie met vertrouwen de uitkomsten van deze ontwikkelingen tegemoet, en ga er van uit dat het beter verankeren van duurzame ontwikkeling in beleidsvorming en in de samenleving als geheel een prominente plaats zal innemen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,
DE MINISTER-PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,
mr.dr. J.P. Balkenende