In het EP ging het debat over de vraag of en in hoeverre overheden regels moeten maken voor verantwoord ondernemen . De meningen liepen ver uiteen. De socialistische rapporteur kwam met voorstellen voor verregaande eisen, daarin gesteund door veel maatschappelijke organisaties. Liberalen en conservatieven zagen niets in verplichtingen. ‘ Verantwoord ondernemen moet een zaak van bedrijven blijven’, zo stelt de ondernemingsorganisatie VNO-NCW.
Verantwoord ondernemen is wel degelijk óók een zaak van de overheid. Haar taak is om maatschappelijke opvattingen over wat men van bedrijven kan vragen te vertalen in wetten en regels. De overheid stelt zo een ondergrens waarop bedrijven beoordeeld worden. Het EP legt die grens bij de verplichting tot sociale en milieuverslaglegging. Daarmee is het Nederlandse debat links ingehaald.
Het SER-advies ‘De winst van waarden’ is terughoudend over de rol van de overheid. Ook de politieke agenda van Tweede-Kamerlid Gerda Verburg (CDA) is weinig gedurfd. Verburg vindt het wetsvoorstel voor verplichte verslaglegging dat GroenLinks en PvdA in de Tweede Kamer indienden te ver gaan. Nu onderschrijft het Europees Parlement dus als eerste dat voorstel.
De bepleite verplichting ontneemt bedrijven niet de mogelijkheid zich positief te profileren, integendeel. Wel zet het de toon wat betreft het verwachte ambitieniveau, net als de rechterlijke uitspraak over Nike’s pr-beleid. De verwachtingen zijn substantieel. Want behalve minimale wettelijke eisen zijn internationale verdragen en richtlijnen van bijvoorbeeld de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) en de Verenigde Naties relevant. Deze verdragen en richtlijnen zijn niet door alle landen ondertekend en onderschreven. Veel overheden zijn niet in staat tot effectieve handhaving en controle. Maar het is wel zaak dat bedrijven de verplichtingen uit deze verdragen en richtlijnen daarin integreren.
Harmonisatie van normen, gedragscodes en regels is nodig. De Oeso-richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen daartoe als voorbeeld dienen. Het reputatiemechanisme werkt immers alleen als consumenten werkelijk inzicht hebben in het doen en laten van bedrijven. Aan de beschikbaarheid van informatie en de eenduidigheid van gedragscodes moet nog veel gebeuren, zo stelt de Consumentenbond. Aan een wildgroei van stempels en keurmerken heeft de consument niets. De overheid kan en dient de nodige orde aan te brengen door te zorgen voor een transparant en controleerbaar stelsel van wettelijke minimumeisen en vrijwillige gedragsnormen. Pas dan kan het reputatiemechanisme goed werken.
Verantwoord ondernemen kan bijdragen aan een eerlijker verdeling van welvaart. Maar daarvoor is meer nodig dan wat Verburg voorstelt. Het beter combineren van handel en hulp door nauwere samenwerking tussen de ministeries van Economische Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, zoals zij bepleit, is riskant. Hulp wordt dan al gauw exportbevordering. Eerlijke handel moet vooropstaan. Overheden kunnen zelf het goede voorbeeld geven met bijvoorbeeld verantwoord inkoopgedrag. Beter nog is het om haast te maken met het opheffen van de resterende importbarrières voor ontwikkelingslanden, opdat deze meer kansen krijgen om hun producten te verkopen en daarmee hun eigen economie op te bouwen. Hoe maatschappelijk verantwoord is het dat westerse koffiebranders, beschermd door invoertarieven op het eindproduct, grof geld verdienen aan de verwerking van ruwe koffie? Het EP wil dat bij de onderhandelingen binnen de Wereldhandelsorganisatie over een kader voor internationale investeringen, de eis wordt gesteld dat dergelijke investeringen bijdragen tot duurzame ontwikkeling en verhoging van de levensstandaard in de betrokken landen. Op dit gebied heeft Nederland een goede eerste stap gezet door van bedrijven die gebruik willen maken van export- en investeringsbevorderende subsidies te verlangen dat zij de Oeso-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Ook worden de subsidieaanvragen getoetst op criteria als corruptie, milieu en sociale omstandigheden. Het voorstel van de Groene Fractie om op de Wereldmilieutop in Johannesburg in te zetten op een bindend internationaal kader voor verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bedrijven kreeg helaas te weinig steun in het EP.
Het is belangrijk om de inhoud van het begrip en de verantwoordelijkheid van betrokken partijen duidelijk vast te stellen. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor het eigen handelen en het effect daarvan op hun omgeving. Zij moeten zich houden aan wetten en regels. Met wat zij daarenboven doen, kunnen zij zich profileren. Maatschappelijke organisaties en consumenten kunnen hen daartoe stimuleren. Maar de lat ligt hoog. Transparantie en controleerbaarheid staan voorop en internationale verdragen en richtlijnen bepalen de richting. Als het bedrijfsleven het initiatief wil behouden, moet het zich actief opstellen in het internationale debat. Mooie woorden alleen zijn niet genoeg.
Theo Bouwman (GroenLinks) is voorzitter van de commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken van het Europees Parlement en Arthur van Mansvelt is beleidsmedewerker voor GroenLinks in het Europees Parlement. Dit is het elfde artikel in een serie over verantwoord ondernemen.