Maar, zegt ze, “vergeet niet dat bedrijven naast alle politieke druk ook zelf in toenemende mate concrete stappen zetten om klimaatbeleid in hun bedrijfsvoering te integreren, en dat ze serieus onderzoeken hoe het economisch aantrekkelijk kan zijn om bepaalde klimaatmaatregelen te nemen. Dit is iets wat in het midden van de jaren ’90, toen ik met onderzoek op dit terrein begon, nog nauwelijks het geval was. Maar nu speelt het bijvoorbeeld al een grote rol bij het vinden van oplossingen voor te hoge emissies. De rol van bedrijven is daarom cruciaal. Klimaatbeleid is belangrijk, maar we moeten vooral ook letten op hoe bedrijven daarop inspelen en hoe overheidsbeleid bedrijven kan stimuleren om mee te helpen.”
Het is ook dit terrein waarop de UvA-hoogleraar, met steun van NWO die een post-doc onderzoeker financiert, de komende drie jaar verder onderzoek gaat doen. Het project bouwt voort op lopend onderzoek waaraan Kolk nu met promovendus Jonatan Pinkse werkt. “Bedrijven kunnen, door in te spelen of vooruit te lopen op beleid, veranderingen teweeg brengen. Toen landen in 1997 het Kyoto Protocol goedkeurden, wisten ze nog niet precies hoe ze dat moesten implementeren. Bedrijven als BP en Shell begonnen echter al met emissiehandel, intern, tussen hun verschillende vestigingen. Ze gingen onderzoeken of alternatieve energiebronnen, zoals zonne- en windenergie, zin hadden. Banken en verzekeraars, ook Nederlandse, ontwikkelden nieuwe producten om klimaatrisico’s af te dekken en emissiehandel mogelijk te maken. Autobedrijven gingen onderzoek doen naar nieuwe verbrandingstechnieken.”
Emissiehandel
Door dit soort koerswijzigingen kunnen bedrijven soms winst maken of nieuwe markten aanboren. Er is bijvoorbeeld veel vraag naar de Toyota Prius, die veel lagere emissies heeft. Ook in Amerika, waar veel benzineslurpende terreinwagens rondrijden, overtreffen de verkopen van de Prius alle verwachtingen. Kolk noemt ook General Electric (GE), dat recentelijk heeft aangekondigd 1,5 miljard dollar te investeren in energiezuinige en milieuvriendelijker producten, die klanten van GE zoals Boeing en Airbus kunnen helpen emissies te verminderen. “General Electric en andere bedrijven doet dit soort dingen ook omdat er in Europa sinds januari 2005 een emissiehandelssysteem is, en er daardoor meer aandacht is voor emissieverlaging. Bedrijven houden rekening met de mogelijkheid dat dit nu nog relatief beperkte systeem zal worden uitgebreid naar andere sectoren en andere landen. Sommige bereiden zich daarop voor, door zelf al dingen in gang te zetten.”
Natuurlijk zijn er ook nog steeds bedrijven die zich verzetten tegen klimaatbeleid, proberen een uitzonderingspositie te verwerven als er maatregelen dreigen, of die gewoon afwachten tot ze door de overheid gedwongen iets moeten doen. En hoewel de verwachting van wetgeving bedrijven soms aanzet tot actie, kan het vooruitzicht van nieuwe milieuwetten ook negatief uitpakken. Kolk wijst op het feit dat bedrijven soms vrezen later gestraft te worden als ze pionieren. “Als je als bedrijf niet precies weet wat de regels worden, kan het zo zijn dat je dingen doet die later niet beloond worden. Bijvoorbeeld als je investeert en daardoor de CO2-uitstoot verlaagt, maar later blijkt dat deze ‘oude’ resultaten in een nieuwe regeling helemaal niet meetellen. Dit soort onzekerheden kan ertoe leiden dat bedrijven afwachten.” Het kan ook zo zijn dat normen zo gemakkelijk te halen zijn dat bedrijven geen inspanning hoeven te doen, of het tegen lage kosten kunnen ‘afkopen’ of ‘verhandelen’. Voor beleidsmakers is het van belang hierop goed in te spelen, betoogt Kolk. En daarvoor is meer inzicht nodig in wat bedrijven precies aanzet tot innoveren, investeren, afkopen, verhandelen of afwachten. Dan kunnen beleidsinstrumenten beter op deze strategische realiteit van bedrijven worden afgestemd om zo effectief mogelijk te zijn.
Better safe than sorry
“Het onderzoek dat we tot nu toe hebben gedaan, levert inzicht op in het soort klimaatstrategieën dat bedrijven volgen. Sommige richten zich vooral op verbeteringen in het productieproces, zoals energiebesparing, soms samen met hun toeleveranciers. Andere bedrijven proberen nieuwe, klimaatvriendelijker producten te ontwikkelen. Er is ook een groep die zich niet zo zeer op innovatie richt, maar wacht tot emissievermindering door handel kan worden ‘ingekocht’. Interessant is ook dat er bedrijven zijn die actief vorm geven aan deze nieuwe emissiemarkten, en die daarin marktkansen zien als intermediairs of omdat het ervaringen oplevert die ze op andere terreinen weer kunnen gebruiken. Maar wat vooral opvalt is dat veel bedrijven nog wachten op wat er komen gaat, en de markt in de gaten houden om te zien wat concurrenten en beleidsmakers doen.” In de komende jaren gaat Kolk samen met Pinkse verder onderzoek doen naar deze opstelling van bedrijven, naar wat nu bepaalt of ze een meer afwachtende strategie volgen of actief zelf naar nieuwe oplossingen zoeken. Ook kijken de onderzoekers naar welke invloed het scala aan beleidsinstrumenten hierop heeft.
Hoe gaat Kolk bij haar onderzoek eigenlijk om met diegenen die het broeikaseffect in twijfel trekken? “Eigenlijk neem ik dat in zekere zin voor kennisgeving aan. Ik kijk naar de beleidsrealiteit en naar de maatschappelijke situatie waar bedrijven mee te maken hebben. En in veel landen, vooral in Europa, wordt nu toch meestal gehandeld vanuit het voorzichtigheidsprincipe, better safe than sorry. Overigens is het heel interessant om te zien dat tien jaar geleden veel Amerikaanse bedrijven de ‘waarheid’ van het broeikaseffect in twijfel trokken, maar dat ze nu geleidelijk aan steeds meer zijn overgestapt op het voorzichtigheidsprincipe. Je ziet ook dat Bush dat aspect nu toch minder stringent bestrijdt. Hij heeft in eigen land ook te maken met staten, steden en congresleden, ook van zijn eigen partij, die voorstander zijn van klimaatmaatregelen, streven naar emissievermindering en experimenteren met bijvoorbeeld emissiehandel. Dit soort ontwikkelingen betekent ook dat we verder moeten kijken dan de waan van de dag. Ook als de G8 niet direct iets oplevert, wat wel zo’n beetje te verwachten valt, is de top toch onderdeel van een trend waarin klimaat op de beleidsagenda staat, publieke aandacht trekt en ook het milieubewustzijn bij sommige bedrijven weer doet toenemen. Zo’n oproep van 24 multinationals tot actie en wetgeving is om die reden ook wel degelijk van belang.”
Brent Spar
In haar andere onderzoek op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen komt Kolk overigens wel meer omstreden onderwerpen tegen. Ook daar kijkt ze, als bedrijfskundige, niet zozeer naar de technische ‘waarheid’ maar naar de maatschappelijke realiteit. De commotie rond de Brent Spar is een goed voorbeeld. “Hoewel Shell wetenschappelijk gezien ‘gelijk had’ – het afzinken van het platform in de Noordzee bleek, anders dan Greenpeace beweerde, niet de grootste milieuschade op te leveren – bleek wat het publiek ervan vond van doorslaggevend belang te zijn. Er gaapte een enorme kloof tussen wat er maatschappelijk van Shell werd verwacht en wat het bedrijf deed, ongeacht wie er gelijk had. Het zijn dit soort onverwachte zaken waarmee bedrijven te maken hebben en waar ze een antwoord op moeten vinden – of liever nog, op voorbereid moeten zijn. Dat geldt ook als er bij toeleveranciers in verre landen zaken gebeuren die verontwaardiging oproepen, zoals bijvoorbeeld kinderarbeid.”
Bedrijven kunnen sociale en milieuaspecten op een aantal manieren meer aandacht geven in hun bedrijfsvoering: via maatschappelijke verslaggeving, milieumanagementsystemen en gedragscodes. Op grond van eigen onderzoek weet Kolk echter dat dit niet altijd betekent dat een duurzame en sociale bedrijfsvoering dan ook echt is ingevoerd en wordt nageleefd. Daarvoor is bewustzijn in de hele organisatie nodig, bij medewerkers op alle niveaus, en de bereidheid om het meer te laten zijn dan ‘schone schijn’. Juist vanwege deze bewustwording is het van belang dat studenten – de ondernemers en werknemers van de toekomst – kennis kunnen maken met de dilemma’s van maatschappelijk ondernemen. Bachelorstudenten bedrijfskunde krijgen aan de UvA daarom ook college over duurzaam management, waarbij ze kennis maken met recente onderzoeksresultaten. Ook in andere opleidingen van de business school komen deze aspecten naar voren, evenals in het onderzoek zelf. Kolk, die ook onderzoeksdirecteur is van de business school, benadrukt dat het vooral gaat om integratie. “Je moet dit soort zaken niet als stand-alone onderwerpen behandelen, dus ethiek en milieu als volstrekt aparte aspecten, maar ze meenemen in regulier onderwijs en onderzoek. Bij vakgebieden als bijvoorbeeld strategie en accounting blijkt niet alleen ‘profit’ van belang, maar ook de begrippen ‘people’ en ‘planet’. Er zijn talloze voorbeelden uit de afgelopen jaren die dat aantonen. Dat scala aan dimensies, hoe complex ook, is de dagelijkse realiteit. Afwegingsprocessen en dilemma’s horen daar bij, het is niet anders.”
Bron: UvA Persvoorlichting