1 Bent u op de hoogte van de kritiek op Unilever met betrekking tot kinderarbeid in India?
Antwoord: Ja.
2 Hoe beoordeelt u de inzet van Unilever, dat van mening is dat, hoewel het bedrijf bereid is om initiatieven te ontwikkelen, men slechts indirect betrokken is bij de sterk groeiende kinderarbeid in de katoenzaadteelt? Past deze benadering bij het idee van de regering van maatschappelijk verantwoord ondernemen op basis van vrijwilligheid? Bent u bereid uw beoordeling ook aan Unilever kenbaar te maken?
3 Deelt u de mening dat het noodzakelijk is nu actie te ondernemen, ook voor Unilever, om de kinderarbeid en schuldslavernij in de katoenzaadteelt tegen te gaan, mede omdat deze sector de snelst groeiende sector is waarbij sprake is van kinderarbeid, en waarbij bovendien vooral meisjes genoodzaakt worden de schulden van hun ouders af te lossen, zodat hun achterstand snel groter wordt?
Antwoord op 2 en 3:
Van bijzonder belang voor internationale ondernemers zijn de fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd door de ILO in de Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work (1998). Formeel gezien zijn de fundamentele arbeidsrechten plichten voor overheden, maar ze hebben door het tripartiete karakter van de ILO ook gevolgen voor werkgevers en werknemers. Alle drie de partijen in de ILO (overheden, werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers) hebben zich door het aannemen van deze Declaration gecommitteerd om de fundamentele arbeidsnormen te respecteren, te promoten en toe te passen. Het kabinet hecht er om die reden grote waarde aan dat Nederlandse ondernemers deze normen overal en te allen tijden in praktijk brengen.
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (zie www.oesorichtlijnen.nl) zijn het door 37 landen afgesproken normatieve kader voor internationaal investerende bedrijven. In de richtlijnen wordt bedrijven o.a. aanbevolen bij te dragen aan de afschaffing van kinderarbeid en de eliminatie van dwangarbeid. Ook wordt aanbevolen leveranciers en onderaannemers, daar waar mogelijk, aan te moedigen zich te gedragen overeenkomstig de richtlijnen.
De OESO-richtlijnen maken zo duidelijk wat overheden van het gedrag van ondernemingen verwachten. Deze aanbevelingen passen bij een benadering van maatschappelijk verantwoord ondernemen waarbij maatschappelijke organisaties en bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid nemen en met elkaar de dialoog aangaan. Uit de door u genoemde berichten blijkt dat Unilever bereid is gesprekken te voeren met maatschappelijke organisaties. Uit het persbericht van Unilever (5-5-03) blijkt dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen Unilever Nederland, de Landelijke India Werkgroep, FNV, Amnesty International, NOVIB en de Indiase NGO MV Foundation. Ik juich dit toe. In dit bericht geeft Unilever overigens ook aan dat Hindustan Lever Limited van oudsher contractueel heeft vastgelegd dat toeleveranciers geen gebruik maken van kinderarbeid, en dat er op naleving van deze eis wordt toegezien.
Mede door de complexiteit van het vraagstuk kan het zijn dat betrokkenen in de dialoog niet tot elkaar komen. Indien betrokkenen dat wensen, is de overheid graag bereid een faciliterende rol te spelen.
Dit kan doordat belanghebbenden een vraag kunnen voorleggen aan het Nationaal Contactpunt over de toepassing van de OESO-richtlijnen in de genoemde situatie.
Unilever zal worden uitgenodigd voor een algemeen gesprek over het onderwerp.
Hierbij worden andere betrokken departementen ook uitgenodigd.
4 Kan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking aangeven hoe zich bovenstaande verhoudt tot het Nederlandse beleid ten aanzien van het tegengaan van kinderarbeid? Welke mogelijkheden zijn er om bij India erop aan te dringen dat het Verdrag van de Rechten van het Kind wordt nageleefd?
Antwoord: In de bilaterale contacten en in multilateraal verband (o.a. via ILO en UNICEF) maakt Nederland zich sterk voor volledige implementatie door India van de ter zake relevante verdragen, waaronder het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, alsmede voor ratificatie van ILO-Conventie 138 en 182. Kinderarbeid, hoewel bij wet verboden, is een omvangrijk probleem in India, dat niet los kan worden gezien van armoede en de marginalisatie van kwetsbare groepen. Door een ontwikkelingssamenwerkingsbeleid dat als hoofddoelstelling structurele armoedebestrijding heeft, probeert Nederland bij te dragen aan oplossing van dit vraagstuk. Hierbij speelt eveneens aandacht voor de naleving van mensenrechten een belangrijke rol.
Specifiek t.a.v. kinderarbeid wordt door Nederland prioriteit gegeven aan het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid zoals schuldslavernij, het gebruik van kinderen in prostitutie, pornografie, kinderhandel en gevaarlijk werk. Naast aandacht voor het bereiken van goed en gratis onderwijs, worden activiteiten gefinancierd c.q. uitgevoerd op het gebied van preventie, reïntegratie en rehabilitatie van kinderen die slachtoffer zijn geworden van kinderarbeid.
De uitvoering van de activiteiten vindt plaats via multilaterale, bilaterale en particuliere samenwerking. Op multilateraal niveau wordt onder andere samengewerkt met UNICEF en ILO/IPEC. Via een project met de ILO in India, Pakistan, Bangladesh en Nepal probeert Nederland schuldslavernij van kinderen in de tapijt- en zijdeindustrie te bestrijden door middel van het opzetten van microfinancieringssystemen en complementaire diensten op het gebied van onderwijs en gezondheid. Bij dit project zijn ongeveer twintigduizend arme huishoudens betrokken.
In het bilaterale ontwikkelingsprogramma met India is onderwijs één van de hoofdsectoren. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan gemarginaliseerde groepen (oa. meisjes).