De hoofdconclusie uit de vandaag uitgekomen preview van het ABN AMRO brancherapport over de pluimveehouderij, is de parallel tussen de hoeveelheid ruimte (dus mate van diervriendelijkheid) en de mate van impact op het milieu. Het dilemma dat de branche nu voor zich ziet, is dat biologische houderijen met meer milieu-impact produceren, maar wel beantwoorden aan de vraag van de consument. De productie van minder diervriendelijke varianten is daarentegen minder milieubelastend, efficiënter en daarmee economisch interessant.
Wilbert Hilkens, sectormanager dierlijke sectoren bij ABN AMRO: “Voor ons geeft dit aan dat duurzaamheid een genuanceerd begrip is. Het is belangrijk om verder te kijken en niet te snel aannames te doen. Kijken we bijvoorbeeld met een breder perspectief, dan zien we dat kippen en eieren – biologisch of niet – milieu-technisch nog altijd gunstig afsteken* ten opzichte van andere dierlijke producten.”
Het onderzoek
ABN AMRO onderzocht samen met Blonk Milieuadvies wat de milieu-impact is van de gehele keten in zowel de leg- als de vleespluimveehouderij. Deze is gemeten op drie normen, namelijk CO2-voetafdruk, energieverbruik en landgebruik. Over het algemeen wordt aangenomen dat het dierenwelzijn toeneemt in de volgorde van de onderstaande huisvestingsvormen: kolonie, scharrel, vrije uitloop en biologisch. Voor vleeskuikens is die volgorde: gangbaar, scharrel en biologisch.