Terwijl mensen met een beperkte beurs thuis in de kou zitten, maken oliemaatschappijen als Shell enorme winsten. Het leidt tot verontwaardiging onder zowel burgers als politici. Elke morele oproep aan de oliemaatschappijen vanuit de politiek is echter loos volgens Harry Hummels. De bedrijven doen slechts waarvoor ze zijn ontworpen: winst maken voor hun aandeelhouders. Het is de politiek die beschikt over de instrumenten om de oliereuzen een handje te helpen, maar deze niet inzet.
De onderneming als roofdier
Op 10 februari verscheen een artikel van mijn hand op de opiniepagina van het FD. Daarin stel ik vast dat de megawinsten van Shell, Exxon en Chevron hebben geleid tot algemene verontwaardiging. Zeker, in het licht van de energiecrisis brengen de multinationals te hoge kosten in rekening bij de consument. Die komt daardoor letterlijk in de kou te zitten. Het Tijdelijk Noodfonds Energie, dat vanuit de Nederlandse Schuldhulproute en enkele energieleveranciers in de stijgers is gezet, helpt mensen die lijden onder ‘energiearmoede’. Dat doet het fonds in een tijd waarin het geld bij de oliemaatschappijen tegen de plinten klotst.
Een tweede steen des aanstoots is het uitblijven van substantiële investeringen in schone vormen van energie zoals zonne-energie, windenergie of groene waterstof. De cijfers die de multinationals daarover zelf naar buiten brengen, zo concludeert ook de activistische aandeelhoudersgroep Follow This, moeten tenminste met een pot zout worden genomen.
Tot slot is er nog de vrijgevigheid van de overheid als het gaat om directe en indirecte fossiele subsidies. De schattingen lopen uiteen. Volgens ons huidige kabinet komt dit in de buurt van € 4,5 mrd. Economisch onderzoeker en voormalig Europarlementariër Alman Metten berekent op Me Judice dat het gaat om een bedrag van €17 mrd, en vindt in die berekening een groot aantal economen en wetenschappers aan zijn zijde. Schande, aldus de oppositie in de Tweede Kamer. Ook de regeringspartijen waren niet gelukkig met de ‘overwinsten’ van de energiereuzen, maar lieten het daar vervolgens bij. Minister Rob Jetten van Klimaat kwam niet verder dan de vrijblijvende oproep aan de oliemaatschappijen hun prijzen te verlagen.
Terughoudendheid Nederlandse politiek
Hier wreekt zich dat de Nederlandse ‘laissez-faire, laissez-passer’ overheid het vertikt om ook maar enigszins marktregulerend op te treden. Anders dan de conservatieve Britse regering is het kabinet Rutte IV zeer terughoudend in het invoeren van ‘windfall’-belastingen. Dat zijn belastingen op winsten die de ondernemingen louter te danken hebben aan volatiele geopolitieke ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende marktomstandigheden. Nederlandse politici houden ervan om moreel hoog van de toren te blazen, maar te vergeten dat de oliemaatschappijen louter doen waartoe ze zijn opgericht en waarvoor ze van opeenvolgende liberale kabinetten vanaf het midden van de jaren 80 alle ruimte hebben gekregen.
Kennelijk hebben de Kamerleden nog niet kennisgenomen van de zeer instructieve documentaire ‘The Corporation’. De indrukwekkende film maakt duidelijk dat bedrijven zoveel als mogelijk hun kosten afwentelen op de samenleving — binnen de grenzen van de wet. Expert corporate governance Robert Monks zegt het kernachtig: ‘Een onderneming is een externaliserende machine, net zoals een haai een moordmachine is. Elk is ontworpen om op een zeer efficiënte wijze haar doelstellingen te bereiken. Bij het bereiken van die doelstellingen is er geen sprake van kwaadwillendheid. De onderneming heeft — net als de haai — die eigenschappen in zich die haar in staat stellen te doen waarvoor ze is ontworpen.’ Wat Kamerleden en bewindslieden in het politieke debat vergeten, is dat het ontwerp van de onderneming een afspiegeling is van het publieke debat uit het verleden. Dat debat heeft geleid tot wetten, regels, convenanten en andere kaders waarin nu de multinationals hun megawinsten kunnen realiseren. Elke morele oproep aan de oliemaatschappijen vanuit de politiek om hun winsten niet aan hun aandeelhouders uit te keren, maar te investeren in de ontwikkeling van duurzame energie is dan ook vrijblijvend en loos. Dat zullen deze bedrijven alleen maar doen als de markt of de overheid hen dwingt om hun doelstellingen aan te scherpen.
De politiek beschikt over de instrumenten om bedrijven hierbij een handje te helpen. Dat vraagt moed. Maar bij de eerste de beste test vallen Tweede Kamer en kabinet al door de mand. De huidige politiek blijft de ‘externaliserende machine’ gewoon voeden. Wat zijn morele oproepen dan nog waard? Louter holle frasen in het theater van de onmacht en de onwil.
Maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming
Wie de onderneming neerzet als een haai krijgt direct de vraag of het bedrijf geen maatschappelijke verantwoordelijkheid om de consumentenprijzen te verlagen of de investeringen in schone energie te verhogen heeft. Bestuurders, managers en medewerkers hebben toch ook hun verantwoordelijkheid en kunnen zich binnen de onderneming hard maken voor een andere, op mens en samenleving gerichte koers? Natuurlijk kunnen ze dat. Zoals de Nederlandse Corporate Governance Code aangeeft heeft het bestuur van de onderneming zelfs de verantwoordelijkheid om in het belang van de onderneming een zorgvuldige afweging te maken tussen de belangen van alle stakeholders. Zelfs in de VS, waar nog steeds het aandeelhouderskapitalisme hoogtij viert, hoor je soms een vergelijkbaar geluid. Neem de Amerikaanse Business Roundtable. In 2019 ondertekenden zo’n tweehonderd CEO’s van de grootste Amerikaanse ondernemingen het ‘Statement on the Purpose of the Corporation’. ‘Elk van onze belanghebbenden is essentieel,’ aldus de CEO’s. Het doel van de onderneming is waarde te scheppen voor de stakeholders en niet enkel voor de aandeelhouders.
De praktijk is echter anders. Het staat er mooi, maar voor de internationale elite van multinationals gelden andere spelregels. Want in de eerste plaats zijn het de kapitaalmarkten die bepalen wat de ruimte is voor deze bedrijven om aan andere dan aandeelhoudersbelangen (zwaar) gewicht toe te kennen. Zo constateerde Wharton hoogleraar Tyler Wry al snel dat de uit 2019 daterende belofte op drijfzand berust. De ondertekenaars van het Statement ontsloegen tijdens de coronapandemie 20 procent meer werknemers dan niet-ondertekenaars en keerden zij in die tijd 20 procent meer dividend uit aan aandeelhouders. Ook de recente geschiedenis van Unilever en Danone spreekt boekdelen. Hun CEO’s werden door de aandeelhouders aan de kant gezet, omdat zij te veel aandacht zouden schenken aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van hun ondernemingen. So much for stakeholder capitalism.
Dat het hier niet om incidenten gaat maar om een patroon, wordt duidelijk wie James O’Toole’s studie ‘The Enlightened Capitalists’ leest. De auteur beschrijft hierin de teloorgang van de maatschappelijke focus van tientallen bedrijven als gevolg van wijzigingen in de eigendomsstructuur of het leiderschap. In het verleden, met volledige controle over de onderneming, waren ze verlicht in hun streven naar het scheppen van maatschappelijke waarde. Van de bedrijven die hij bestudeerde, waren er anno 2019 nog vier over die hun streven naar maatschappelijke waardecreatie in stand wisten te houden. Twee van deze vier werden gecontroleerd door familiestichtingen en werknemers, de andere twee door trusts, waarvan de besturen verplicht zijn de waarden van hun oprichters te behouden. Alle overige bedrijven zijn ten prooi gevallen aan het aandeelhouderskapitalisme, waarbij de institutionele verankering van hun waarden en van hun maatschappelijke gerichtheid verloren is gegaan. O’Toole concludeert: “zowel het historisch als het hedendaags bewijs laat zien dat het voor zakenmensen moeilijk is om goed te doen. Helaas is dit vooral moeilijk voor de leiders van beursgenoteerde bedrijven.”[1]
Slot
Het is in deze context dat de grenzen van maatschappelijk verantwoord ondernemen zichtbaar worden. Ze lachen je toe vanaf het papier waarop ze zijn geschreven en de websites waarop ze zijn gepubliceerd. Gaat het echter om hun implementatie, dan vergaat je het lachen al snel. Het is tegen deze achtergrond dat oproepen tot maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de grote multinationals vrijblijvend zijn en geen gewicht hebben. Zonder de mogelijkheden om bedrijven ook aan hun woorden te houden – door nadere regelgeving, druk vanuit de aandeelhouders, een consumentenstaking, enzovoorts – is er voor de multinationals geen reden om hun beleid te wijzigen. Die mogelijkheden zijn er wel, maar worden niet op overtuigende wijze ingezet.
Prof. Dr. Harry Hummels, sinds 2016 hoogleraar Social Entrepreneurship aan Universiteit Utrecht (U.S.E.) en sinds 2006 professor Ethiek, Organisaties en Samenleving aan Maastricht University (SBE).
Voetnoten
[1] O’Toole, J. (2019), The Prospects for Enlightened Corporate Leadership, California Management Review, Vol. 61(3) 72–92. Ook voorlopers als Stonyfield Farms, Whole Foods en Container Store passen zich aan het aandeelhouderskapitalisme aan. In Nederland zien we Ben & Jerry’s, De Vegetarische Slager (beide Unilever) en Tony’s Chocolonely worstelen. Hun door de kapitaalmarkt gedirigeerde groei laat daarbij steeds minder ruimte voor maatschappelijke idealen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Me Judice (11 februari 2023) en met toestemming overgenomen.