De VN-top over biodiversiteit (COP15) kwam geen dag te vroeg. Het natuurlijk kapitaal van de aarde is in verval en onze eerste levenslijn staat daarmee onder druk. Dit heeft gevolgen voor ons allemaal, ook voor de toekomstbestendigheid van organisaties. PWC Nederland vraagt haar netwerk van experts naar de verwachtingen én kansen van deze top, want alleen gezamenlijk kunnen we vooruitgang boeken. In deze editie: Hans de Kroon, hoogleraar plantenecologie aan de Radboud Universiteit.
Hans de Kroon is opgeleid als plantenecoloog en richt zich daarmee op de interacties tussen planten, vooral ondergronds aan wortels en het gedrag van planten in de bodem. Interacterende planten zijn al fascinerend, maar hij raakte toenemend geïnteresseerd in het reguleren van de biodiversiteit van ecosystemen. Leren begrijpen hoe de soortenrijkdom van plant-, vogel- en insectengemeenschappen in stand wordt gehouden, dat is zijn missie. Hoe kijkt hij naar COP15 en wat betekent dit voor de ambities binnen het bedrijfsleven?
Het grote verlies aan biodiversiteit en COP15 staat deze dagen op de voorpagina’s van de kranten. NRC heeft het over ‘massa-extinctie’ en Trouw kopt dat in 2030 minstens dertig procent beschermd natuurgebied moet zijn. Wat zijn uw verwachtingen van deze VN-top omtrent natuur?
‘Het is van enorm belang dat alle partijen – regeringen, ngo’s, de industrie – de koppen bij elkaar steken met biodiversiteit als hoofdonderwerp. De conferentie maakt, net als het invloedrijke IPBES-rapport over biodiversiteit en ecosystemen uit 2019, het onderwerp urgenter en zal daarmee agendazettend zijn.’
Urgent en agenderend, dat zijn verwachtingsvolle woorden.
‘Ja, maar tegelijk heb ik geen overspannen verwachtingen, ook op basis van de laatste klimaatconferentie. Ik zou aangenaam verrast zijn als hier bindende afspraken gemaakt worden die een game-changer zijn voor het herstel van biodiversiteit.’
Het Global Biodiversity Framework heeft in eerste concept vier langetermijndoelen voor 2050 en ruim twintig subdoelen voor 2030 geformuleerd. Tijdens COP15 wordt over deze doelen onderhandeld. Een van de doelen is het gebruik van ‘nature based-solutions’ om klimaatverandering tegen te gaan met minstens tien gigaton CO2-equivalent. Wat zijn uw gedachten bij deze doelstelling?
‘Het is zeker mogelijk de natuur te herstellen en tegelijk veel koolstof op te slaan. Denk aan herstel van veensystemen door een verhoging van het waterpeil of het herstel van natuurlijke bossen. Dit doel behelst de ideale combinatie van kansen bieden voor biodiversiteit en een ecosysteem herstellen dat van nature koolstof vastlegt. Dit is dus absoluut een heel belangrijke doelstelling.’
Als dit doel formeel wordt vastgesteld, wat betekent dit dan voor het bedrijfsleven? Wat moeten bedrijven en fabrieken doen als de vrijblijvendheid plaats maakt voor een echt commitment?
‘Elk bedrijf kan als doelstelling formuleren dat ze op een termijn van een aantal jaar binnen de gehele productieketen klimaatneutraal gaan werken. Dit betekent dus nul uitstoot van koolstofdioxide. Echt ambitieus, echt anders en écht snel.’
‘Ik zie deze ambitie al in de praktijk. Bijvoorbeeld bij de waterschappen en bij infrastructurele werken. Dat is goed voor het klimaat én goed voor de biodiversiteit. Daarnaast kan elk bedrijf biodiversiteit-neutraal gaan werken of, liever nog, biodiversiteit bevorderen. Dit betekent bijvoorbeeld dat grondstoffenwinning niet ten koste gaat van natuurlijke systemen en dat door mitigatiemaatregelen biodiversiteit bevorderd wordt.’
De Convention on Biological Diversity heeft, zoals eerder gezegd, diverse doelstellingen geformuleerd. Welke doelstelling vindt u, vanuit uw kennis en expertise, belangrijk om uit te lichten?
‘Voor mij is dat doelstelling nummer veertien: “Mainstreaming Biodiversity”. Er verandert pas echt iets als we biodiversiteit omarmen als iets dat bij ons hoort, als iets waar wij een onderdeel van zijn en als iets waar we altijd en in al onze activiteiten rekening mee willen houden. We moeten biodiversiteit zien als een vanzelfsprekend en natuurlijk proces. Biodiversiteit zien als iets dat vooral essentiële diensten voor ons levert, is onvoldoende voor een werkelijk duurzame toekomst van de natuur.’