ESG-rapportagerichtlijnen en transparantie zijn noodzakelijk, echter we gaan onze duurzaamheidsvraagstukken alleen oplossen door het doorberekenen van de werkelijke prijs van producten en diensten en het stellen van duidelijke kaders. Dit zal zorgen dat financiële waardecreatie steeds meer gelijk komt te staan aan maatschappelijke waardecreatie. Een utopie? Zeker niet, we weten eigenlijk precies wat ons te doen staat.
In de afgelopen eeuw heeft de mensheid dankzij mechanisatie, industrialisatie, informatisering en data, enorme technologische en maatschappelijke vooruitgang geboekt. Zo heeft het internet geleid tot hyperconnectiviteit, zette de mens zijn eerste stappen op de maan, is het gelukt om miljarden transistors op een computerchip ter grootte van een vingernagel te verwerken, beschikken we over atoomverbrijzelende deeltjesversnellers en is onze levensverwachting dankzij de uitvinding van penicilline meer dan verdubbeld.
Dankzij de moderne wetenschap zijn we ook meer dan ooit doordrongen van het feit dat we duurzamer moeten leven om de planneet te beschermen en beschikken we over de kennis en technologie die nodig is om te beginnen met het terugdringen van klimaatverandering. Hoe kan het dan toch dat de duurzaamheidstransitie zo moeizaam gaat?
Financiële waarde versus maatschappelijke waarde
Het simpele antwoord is dat we vanuit economisch perspectief nog steeds met marktimperfecties zitten die we onvoldoende aanpakken. Dit komt omdat we vastgeroest zitten aan de eenvoudige en geruststellende gedachte dat economische groei en financiële waardecreatie gelijk staan aan de toename van welvaart en maatschappelijke waardecreatie. Was het maar zo eenvoudig.
Indien we de uitdagingen op duurzaamheid daadwerkelijk willen aanpakken, moeten we onszelf een simpele vraag stellen. Wanneer is financiële waardecreatie gelijk aan maatschappelijke waardecreatie?
En het antwoord van economen in de loop der jaren is gelukkig redelijk eenduidig. Met de kanttekening dat het een enigszins neo-liberale visie betreft, luidt het antwoord dat deze waarden samenvallen, wanneer in essentie aan drie voorwaarden is voldaan:
- Geen monopolies en kartels: hoewel niet perfect – denk aan Big Tech – zijn de anti-kartel autoriteiten daar in Brussel, Washington en andere steden in de wereld redelijk in geslaagd.
- Perfecte marktinformatie: dankzij data en informatietechnologieën komen we in een hoog tempo steeds dichterbij bij dit punt, waarin we zaken steeds beter en sneller kunnen meten, waaronder ook ESG-factoren.
- Geen (negatieve) externaliteiten: en hier gaat het vaak mis, in grote delen van de economie worden de externe, in de regel negatieve effecten van productie of consumptie niet of nauwelijks meegenomen.
Wat bedoelen we met externaliteiten?
In feite is dit geen nieuws voor de meesten van ons. Op de middelbare school wordt ons al geleerd dat de markt faalt als externe effecten niet worden doorberekend in de prijzen. Dit is een fundamentele weeffout in ons economisch systeem. Voor een paar tientjes naar Madrid vliegen? Een bosje bloemen midden in de winter voor een paar euro? We zijn verslaafd geraakt aan lage prijzen terwijl iedereen weet dat dit soort absurde bedragen niet de echte prijs weerspiegelen.
Alleen door het doorberekenen van de echte marktprijs kunnen we echte veranderingen in de richting van duurzaamheid teweegbrengen. Uiteraard is dit niet altijd eenvoudig en moeten we hierbij rekening houden met internationale concurrentieverhoudingen, maatschappelijk draagvlak en uitvoerbaarheid. En beprijzen is zeker niet altijd mogelijk of effectief, denk bijvoorbeeld aan eerste levensbehoeften of producten met een hoge prijsinelasticiteit.
Het negeren en niet verder beprijzen van externe effecten is echter geen optie en leidt op termijn tot veel grotere schade, maatschappelijk en financieel, zo leren ons een aantal recente crisissen in de landbouw en luchtvaart.
Vele wegen naar Rome
Het goede nieuws is dat bescheiden prijsprikkels hun werk al kunnen doen en dat er vele wegen zijn die naar Rome leiden. We hoeven niet te wachten tot de internationale gemeenschap het eens wordt over een wereldwijde belasting op CO2 of Nederland gaat sturen op het brede welvaartsbegrip als opvolger van het toch wat achterhaalde, maar goed te meten Bruto Nationaal Product (BNP).
Een voorbeeld is de CO2-prestatieladder. Dit aanbesteding- en inkoopinstrument werd in 2009 ontwikkeld door ProRail en geeft leveranciers die aantoonbaar goed scoren op klimaat een fictief gunnings en daarmee ook financieel voordeel. Hoe hoger de score op de ladder, hoe hoger de kans om aanbestedingen bij ProRail te winnen, zelfs indien de aanbieding iets hoger is. De ladder wordt beheerd door de Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden en Ondernemen (SKAO) en inmiddels toegepast door ruim 150 overheidsdiensten, ministeries, gemeenten, waterschappen en zelfs internationale bedrijven zoals IKEA. Inmiddels zijn er meer dan 1000 bedrijven gecertificeerd op de CO2-prestatieladder en wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Utrecht laat zien dat organisaties die gecertificeerd zijn twee keer zo snel CO2 reduceren als het Nederlands gemiddelde. De gemiddelde CO2-reductie in Nederland is 1,6% per jaar, organisaties met een certificaat op de Ladder reduceren 3,2% per jaar. En daarbij durven wij de stelling aan dat de maatschappelijke kosten per ton vermeden CO2, van dit instrument, als het al geen opbrengsten zijn, tot de laagste in Nederland behoren.
Duurzaamheid hard gemaakt door meten en sturen op impact
Het is ook goed nieuws dat er steeds meer bedrijven zijn die hun maatschappelijke impact, dat wil zeggen hun positieve en negatieve externaliteiten, beter willen begrijpen. In 2014 was er slechts één onderneming die een integrale winstverliesrekening (IP&L) publiceerde, en wel de Indiase dochteronderneming van Holcim genaamd Ambuja. Inmiddels zijn er volgens de Value Balancing Alliance (VBA) meer dan 500 bedrijven die hun impact meten in monetaire termen, en nog belangrijker deze inzichten gebruiken in hun bedrijfsvoering.
De Value Balancing Alliance (VBA)
Soms defensief, omdat ze zien en verwachten dat hun negatieve externe (milieu en sociale) effecten steeds worden beprijsd, bijvoorbeeld door schaarste of belastingen op milieu (CO2, water, plastic) en gezondheid (suiker). Maar in toenemende mate ook offensief, bijvoorbeeld bij fusies en overnames, kapitaalallocatie, R&D/innovatie, strategie en recentelijk zelfs bij afwenden van een vijandige overname. Deze bedrijven gaan dus steeds beter prijssignalen en waarde herkennen door middel van wat de Engelsen zo mooi een “conscious forward look’’ noemen en schatten daarmee de kans in dat de maatschappij ESG-factoren verder gaat internaliseren.
Ook financiële instellingen, banken en investeerders vragen vanuit fiduciaire verantwoordelijkheid en welbegrepen eigenbelang steeds meer om gerichte ESG-data. Daarbij verwachten ze dat de leiding van de onderneming uitlegt wat de impact van ESG op de toekomstige perspectieven en kasstromen van de onderneming is. En dit laat zien dat de kapitaalmarkt – die volgens sommigen altijd gelijk heeft – haar werk begint te doen.
Tot slot
Om de transitie naar duurzaamheid te versnellen zullen we dus moeten zorgen dat we externe effecten verder gaan beprijzen en financiële waardecreatie daarmee synoniem maken aan maatschappelijke waardecreatie. Het goede nieuws is dat er een groeiende groep bedrijven is die hun impact meten en de inzichten gebruiken om hun strategie en bedrijfsvoering aan te passen.
Daarbij moeten we ons realiseren dat Sustainability, ESG en andere vergelijkbare concepten, niet meer zijn dan een lens om anders en breder naar investeringen en bedrijfsactiviteiten te kijken en geen substituut vormen voor het doorvoeren van markteconomische veranderingen.
Tot slot een vergezicht, zodra externe effecten effectief zijn gewaardeerd en beprijsd en daarmee aan het derde en laatste criterium van de economische waardetheorie is voldaan, zullen het ESG-begrippenkader en -professional naar de achtergrond verdwijnen. ESG zal dan net als kwaliteitsmanagement en -managers in de jaren ’80/’90 wat in de vergetelheid raken, net als de roep om meer ESG-rapportagerichtlijnen en -data. Wij kunnen niet wachten.
Barend van Bergen, EY-Parthenon ESG / Sustainability leader