De meeste vormen van het industrieel hergebruiken van CO2 leiden tot onvoldoende vermindering van de uitstoot om aan het Parijs-akkoord te kunnen voldoen. Veel vormen die wel goed genoeg zijn voor een halvering van de totale uitstoot in 2030 zijn dan nog niet marktklaar, concluderen milieuwetenschappers van de Radboud Universiteit. De onderzoekers publiceren hun bevindingen in het wetenschappelijke tijdschrift One Earth op 18 februari.
Het wordt gezien als een veelbelovende methode voor het terugdringen van de CO2-uitstoot in de industrie: CO2 afvangen uit bijvoorbeeld verbrandingsgassen en hergebruiken voor andere doeleinden, oftewel ‘CO2 capture and utilisation’ (CCU). ‘Maar omdat er ook energie wordt gebruikt voor de chemische processen die hierbij nodig zijn, en de CO2 vaak alsnog vrijkomt nadat het is hergebruikt in een product, wilden we uitrekenen hoeveel deze methode daadwerkelijk oplevert aan CO2-reductie’, vertelt milieuwetenschapper en eerste auteur Kiane de Kleijne.
Samen met haar collega’s rekende De Kleijne uitvoerig uit welke CCU-methodes kunnen voldoen aan de doelen zoals die gesteld zijn in het Klimaatakkoord van Parijs, waarvoor in 2030 een halvering van de CO2-uitstoot nodig is en in 2050 de hele uitstoot nul moet zijn. Hiervoor maakten ze gebruik van informatie over hoeveel uitstoot er gepaard gaat bij het gebruik van verschillende CCU-technologieën en de huidige technologische volwassenheid van de technologieën.
Ze concludeerden dat het voor de meeste varianten van CCU onmogelijk is om op tijd bij te dragen aan een voldoende vermindering van de CO2-uitstoot in de industrie. ‘Sommige technologieën reduceren de CO2-uitstoot te weinig over de hele levenscyclus, andere zijn te laat volwassen. Er blijven er maar een paar over die in een nul-CO2 wereld mee kunnen komen’, aldus medeauteur Heleen de Coninck.
Verschillende vormen van hergebruik
Er zijn verschillende opties om CO2 af te vangen en te hergebruiken. Je kunt het bijvoorbeeld afvangen uit de gassen die vrijkomen bij de verbranding van een fossiele brandstof door een energiecentrale of fabriek, maar het kan ook direct uit de atmosfeer gehaald worden, of uit duurzame biomassa. Vervolgens kun je het broeikasgas opnieuw gebruiken, bijvoorbeeld in de glastuinbouw, of je kunt het omzetten in bijvoorbeeld brandstoffen. Maar je kunt het ook omzetten naar iets waardoor het voor lange tijd niet terug de atmosfeer in komt, zoals bouwmaterialen. ‘Het idee hierbij is dat je de producten met hergebruikte CO2 gebruikt in plaats van nieuwe producten, waarmee je de uitstoot netto kunt verminderen’, legt De Kleijne uit.
Geen langetermijnoplossing
‘Uit onze berekeningen blijkt dat je met sommige vormen van CCU wel de doelstelling van 2030 zou kunnen halen, maar dat de methode daarna dood loopt’, vertelt medeauteur Steef Hanssen(verwijst naar een andere website). ‘Na 2030 worden de eisen strenger – de totale uitstoot naar nul – en we zien dat de meeste technologieën niet de potentie hebben om echt richting nul te gaan. Voor de meeste vormen van CCU pluk je dus op de lange termijn geen vruchten meer. Voor die langere termijn moet je aan minstens twee van drie criteria voldoen: de CO2 zit permanent opgeslagen in een product, het proces van afvang en hergebruik is zelf CO2-neutraal, en de CO2 komt direct uit de atmosfeer of van duurzame vormen van biomassa.’
‘Voor de CCU-routes die wel nul CO2 opleveren, is nog veel innovatie nodig’, aldus De Kleijne. ‘Maar er wordt ook nog geld besteed aan CCU-opties die te laat klaar zijn of te weinig reduceren om aan de Parijse doelstellingen bij te dragen.’