Geachte voorzitter en leden,
Het MVO Platform1 heeft met belangstelling, maar ook met teleurstelling, kennis genomen van de visie van het huidige kabinet op maatschappelijk verantwoord ondernemen en de actie die het kabinet in de periode 2008 – 2011 wil ondernemen.
Met het oog op uw besprekingen met staatssecretaris Heemskerk over deze Kabinetsvisie tijdens het Algemeen Overleg op 6 maart a.s. informeren wij u graag over onze visie op de notitie en doen we een aantal concrete beleidsvoorstellen.
In het algemeen constateren wij dat visie en plannen van dit kabinet vooral een voortzetting zijn van de ingezette weg van vorige kabinetten, maar nu onder een nieuw motto: “inspireren, innoveren en integreren”. Vrijwilligheid is nog steeds het leidende beginsel en enige vorm van regulering, ook waar het gaat om naleving van internationaal overeengekomen normen, wordt helaas categorisch afgewezen.
De Kabinetsvisie MVO stelt in hoofdstuk I met recht: ‘Ondernemen heeft nooit plaatsgevonden in een maatschappelijk vacuüm, maar meer dan ooit betekent ondernemen een confrontatie met een wereld vol klemmende vraagstukken zoals klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit, corruptie, kinderarbeid, de naleving van mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen’. Even verderop worden de internationale spelregels van bijvoorbeeld de IAO, VN, OESO, EU en Kyoto genoemd met de heldere conclusie: “Ondernemers worden dan ook geacht hun activiteiten te plegen binnen de gestelde kaders”.
Hoofdstuk II, ‘Wat is MVO?’, is daarmee echter niet in overeenstemming. Internationaal overeengekomen standaarden, waaraan ook bedrijven zich moeten houden, worden gereduceerd tot elementen in de vrijwillige afweging van bedrijven. Deze standaarden worden vervolgens – en dat lijkt sterk op een ondermijning ervan – gerelativeerd met opmerkingen over ‘regionale en culturele bepaaldheid’ van ideeën. MVO zou ook in zijn essentie ‘bovenwettelijk’ zijn. Vergeten lijkt de eerdere bewering over ondernemers die geacht worden binnen internationale kaders te werken. Overigens gaan de meeste klemmende vraagstukken waar internationaal opererende bedrijven mee te maken hebben (denk aan kinder- en dwangarbeid, discriminatie, inbreuken op het recht op vrijheid van organisatie en collectieve onderhandeling, ernstige milieu- en ecologische schade) juist over naleving van nationale en internationale wetgeving. Het kabinet lijkt met het uitgangspunt dat ‘MVO in essentie bovenwettelijk’ is een groot deel van de meest relevante MVO-aspecten de facto weg te definiëren. Op de bewering dat één wetgevend kader voor alle rechten en plichten van ondernemers niet mogelijk is, laat staan afdwingbaar, in de hele wereld, is een eenvoudig antwoord: laten we dan diverse wetgevende kaders maken waar dat nodig is – de basis is reeds aanwezig in internationale verdragen – en werken met een diversiteit aan prikkels en zo nodig sancties voor de handhaving.
Als we de categorische afwijzing van enige vorm van regelgeving naast de conclusies en aanbevelingen zetten van het in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerde Voortgangsonderzoek ‘Terugblikken en vooruitzien’ (2006) dan valt op dat een belangrijke conclusie niet ter harte is genomen: ‘Aangezien MVO (mede) betrekking heeft op fundamentele zaken als het respecteren van de rechten van de mens en het in de praktijk brengen van ILO verdragen, leidt deze situatie [spanning tussen beleidsdoelen en inspanningen bedrijven] er toe dat de roep om regelgeving om deze doelstellingen te bereiken, niet alleen bij NGO’s, groter wordt’.
De Kabinetsvisie schetst, juist gezien haar terechte verwijzing naar ‘klemmende vraagstukken’, een veel te rooskleurig beeld van wat al bereikt is op het terrein van MVO. Uitzonderingen daargelaten is er in de dagelijkse werkelijkheid van internationaal opererende bedrijven en hun ketens vaak een verschil tussen nationale wetgeving en internationale standaarden en de dagelijkse realiteit, zeker als het gaat over naleving van mensen- en arbeidsrechten en de aanpak van ecologische problemen. Zo wijzen cijfers van de Millennium Ecosystems Assessment 2005 uit dat in de laatste 50 jaar 60 procent van de diensten die ecosystemen bieden (bijv. water, huisvesting, klimaat, huisvesting) zijn ondermijnd. Talrijk ook zijn de rapporten over messcherpe concurrentie op prijs die tot grootschalige schending van arbeidsrechten leidt en de race op energiegrondstoffen die tot schending van mensenrechten in tal van ‘zwakke staten’ leidt.
Wij zijn van mening dat dit problemen zijn die ondernemingen niet ieder voor zich kunnen oplossen, maar waarvoor overheden kaders moeten aangeven, stimulansen moet bieden en indien noodzakelijk sancties moeten kunnen opleggen. Ondanks de Transparantiebenchmark is, juist door gebrék aan transparantie, weinig bekend over wat individuele bedrijven daadwerkelijk aan deze vraagstukken doen. Het Voortgangsonderzoek MVO (2001-2006) constateert in ieder geval dat het aantal bedrijven dat werkelijk aan de slag is met MVO nog slechts een beperkte kopgroep is.
Ondanks de constatering dat ‘ketenverantwoordelijkheid’ hét actuele begrip in de MVO-wereld is, laat het kabinet zich in afwachting van het SER-advies dat dit voorjaar zal verschijnen niet uit over de nadere invulling van dit kernbegrip, noch over de invulling van de rol van de overheid bij het bevorderen van ketenverantwoordelijkheid dan wel ketenaansprakelijkheid. Dit is teleurstellend. Het kabinet zou tenminste de MVO-definitie van het MVO Platform (pagina 3) kunnen overnemen waarin ketenverantwoordelijk is geïncorporeerd. Daarnaast zijn wij van mening dat er een instrumentarium nodig zal zijn om ketenverantwoordelijkheid vorm te geven en daadwerkelijke transparantie op bedrijfs- en productniveau van de grond te krijgen. Van de overheid mag verwacht worden dat zij het bedrijfsleven ondersteunt bij het oplossen van ketenproblemen en burgers en consumenten tenminste van instrumenten voorziet om hun verantwoordelijkheid voor duurzame consumptie te kunnen waarmaken.
Graag doen wij u de volgende aanbevelingen om het MVO-beleid van de overheid aan te scherpen:
Dring aan op een definitie van MVO, die ook ketenverantwoordelijkheid en de naleving van (inter)nationale) regelgeving in andere landen omvat. Dat moet ook gelden als dit niet direct loont voor een onderneming. Zonder een dergelijk uitgangspunt zal een gewenste verbetering van de grote problemen in o.m. internationale ketens niet gerealiseerd kunnen worden. Dit uitgangspunt vormt de opmaat voor een aantal hierna volgende voorstellen.
Vraag om aanvullend beleid op het terrein van ketenverantwoordelijkheid. Gezien het feit dat het kabinet haar visie en beleid op dit onderwerp nog niet heeft geëxpliciteerd is een nadere standpuntbepaling op dit punt en daaruit voortvloeiende actie noodzakelijk zodra de SER haar advies heeft uitgebracht.
Maak het de ondernemer gemakkelijker om een ‘MVO Ondernemer’ te zijn. Dat kan allereerst door het instellen van positieve prikkels gerelateerd aan het op z’n minst naleven van internationale standaarden. Innovatiebeleid, effectief duurzaam inkopen, financiële prikkels maar ook het sanctioneren van free-riders via regelgeving hoort daarbij.
Hanteer het stakeholdermodel in plaats van het marktmodel als uitgangspunt voor MVO. Het stakeholdermodel is consistent met de door het kabinet onderschreven SER omschrijving van MVO: (het bevorderen van) samenwerking tussen bedrijven, NGO’s, vakbonden en de overheid staat daarbij centraal. De urgentie en problematiek van duurzaamheid is zo groot en complex dat ‘alle hens aan dek’ nodig zijn. In dit kader past het Initiatief voor Duurzame Handel (IDH). Wij gaan ervan uit dat de activiteiten nauw aan zullen sluiten bij internationale afspraken op het gebied van mensenrechten, arbeid en milieu. De Nederlandse overheid zou zich duidelijk moeten uitspreken over het belang van de rol van álle stakeholders die zich inzetten voor MVO. Vrijheid van meningsuiting is daarbij cruciaal. De rechtszaak tegen de Schone Kleren Kampagne, de Landelijke India Werkgroep alsmede Indiase NGO’s en vakbonden, heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat Nederland zich op dit punt principieel opstelt.
Onderneem een MVO-impactanalyse van sectoren en ‘grote problemen’. De aanbeveling van het rapport ‘Terugblikken en vooruitzien’ om minder te focussen op generiek (MVO) beleid en meer op de ‘grote problemen’, moet gevolgd worden. Terwijl door de overheid geëntameerde analyses op het gebied van milieu en de rol van bedrijven al meer gemeengoed zijn, is dat niet of veel minder het geval waar het om arbeids- en mensenrechtenkwesties gaat. De overheid zou daarom aan handel gerelateerde arbeids- en mensenrechten problemen (zoals bijv. de VS dit doen voor kinderarbeid) in kaart moeten (laten) brengen: over welke landen, sectoren en actoren hebben we het en wat moet er, mede door bedrijven, aan gedaan worden? Deze ‘permanente dossiervorming’ met daarop volgend beleid kan bijvoorbeeld behulpzaam zijn bij duurzaam inkopen, ‘MVO diplomatie’, subsidieverlening, rapportage en het ‘recht om te weten’. Zonder een dergelijke landen/sector focus blijven de grote problemen buiten schot en wordt iedereen lastig gevallen met dezelfde ‘boekhoudkundige’ MVO-benadering: alles willen weten van bedrijven maar zonder duidelijk urgent doel.
Realiseer een rapportage- en informatieplicht voor bedrijven die ‘materieel’ van aard is en dus aansluit op de sectoren en ‘grote problemen’ (zie punt 5), die politiek zijn vastgesteld en waarop ook de politiek zelf beleid ontwikkelt op Nederlands-, EU- en internationaal niveau. De bevordering van transparantie door het financieel steunen van GRI – hoe waardevol ook – en vergroten van de zichtbaarheid van de Transparantiebenchmark zet onvoldoende zoden aan de dijk. Met name waar het gaat over MVO-rapportage door alle bedrijven die internationaal opereren of wier toeleveringsketens buiten Nederland beginnen.
Ontwikkel een instrument dat het ‘recht om te weten’ voor burger en consumenten vorm geeft. Consumenten kunnen zo een geïnformeerde keus maken voor producten van bedrijven die zich inzetten voor het naleven van internationaal aanvaarde standaarden. De overheid verwacht van consumenten dat zij producten links laten liggen die onder slechte omstandigheden zijn gemaakt om zo bedrijven te stimuleren betere kwaliteit in termen van duurzaamheid te leveren. Maar dat kan niet zonder goede en betrouwbare informatie. Transparantie is een absolute randvoorwaarde voor zowel het marktmodel als het stakeholdermodel.
De invoering van een rapportage- en informatieplicht moet gepaard gaan met het instellen van een overgangsfase: van rapportage naar implementatie. Bedrijven vragen te rapporteren over mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in de ‘keten’ is alleen haalbaar als daar niet direct ‘straf’ op staat. Wel kan verlangd worden dat bedrijven geloofwaardig aantonen dat zij effectieve stappen zetten om de problemen aan te pakken. Rapporteren bedrijven niet (en worden wel schendingen geconstateerd) of boeken zij onvoldoende vooruitgang dan moet er de mogelijkheid aanwezig zijn om hiertegen juridische stappen te ondernemen (extraterritoriale strafbaarheid).
Onderzoek de mogelijkheid van extraterritoriale strafbaarheid. We kennen deze maatregel onder meer van het omkopen van ambtenaren en seksueel misbruik van kinderen. Een aanbeveling bij ILO Conventie 182 luidt: “providing for the prosecution in their own country of the Member’s nationals who commit offences under its national provisions for the prohibition and immediate elimination of the worst forms of child labour even when these offences are committed in another country”. Het Europees Parlement heeft recent een resolutie aangenomen die pleit voor een wettelijke regeling om slachtoffers van kinderarbeid elders de mogelijkheid te geven een klacht in te dienen tegen Europese bedrijven die daarvan geprofiteerd hebben. Er is geen enkele reden waarom deze vorm van extraterritoriale strafbaarheid niet uitgebreid zou kunnen worden naar alle (fundamentele) arbeidsrechten en ernstige milieudelicten waarbij internationale regelgeving geschonden wordt.
Grondvest de voorgestelde ‘MVO diplomatie’ en handelsmissies op naleving van internationale standaarden. Wij juichen het idee van een actieve MVO diplomatie, mits gebaseerd op naleving van internationale verdragen, van harte toe. Dat geldt ook voor de focus daarvan op een aantal prioritaire landen. Overigens zou Brazilië aan dit rijtje moeten worden toegevoegd. Van belang daarbij is gebruik te maken van de onder punt 5 genoemde ‘permanente dossiervorming’. Het informeren van deelnemers aan handelsmissies over MVOproblemen is onvoldoende. Met deelnemende bedrijvende zouden stapsgewijze verbeterplannen kunnen worden gemaakt die ook worden gemonitored. Het op te richten IDH zou daarbij een rol kunnen spelen. Daarmee zou invulling worden gegeven aan de verwachting van de overheid dat bedrijven onder meer de OESO Richtlijnen naleven.
Bevorder een internationale normatieve architectuur. Bij ‘MVO diplomatie’ hoort ook dat de overheid zich op internationaal niveau (EU, VN, WTO) inzet op deelgebieden als mensenrechten, milieu en arbeidsrechten voor de ontwikkeling van een ‘internationale normatieve architectuur’ die klemmende vraagstukken op deze terreinen kan aanpakken.
Maak voortgang om een duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid in 2010 te realiseren. De overheid heeft de Tweede Kamer toegezegd als grote marktpartij en ‘voorbeeldconsument’ duurzaam te willen inkopen zodat daarmee ‘een betekenisvolle verschuiving in de markt teweeg gebracht wordt’. Dat steunen wij van harte. De overheid is echter ook – deels via ratificatie van internationale verdragen – regelgever en controleur. De overheid mag de realisering van ‘duurzaam inkopen’ daarom niet alleen bij de aanbieders neerleggen. Zonder gericht aanvullend (overheids)beleid aan de afzonderlijke aanbieders vragen om duurzaamheid in internationale ketens aan te tonen, leidt tot onnodige administratieve lastendruk en beperkte resultaten. Daarom moet de overheid zelf de MVOproblemen in ketens in kaart (laten) brengen en – met focus op de grote problemen – beleid ontwikkelen waarbij zij doelstellingen formuleert, haar eigen instrumenten inzet (o.a. MVO diplomatie) én bedrijven vraagt daaraan bij te dragen.
Voorkom dat naleving van internationale (MVO) normen strijdig is met mededingingswetgeving. Een recent artikel in het blad Openbaar Bestuur concludeert: “De Mededingingswet erkent MVO niet als concept dat op eigen kracht tot ontheffing van het kartelverbod leidt. De belangrijkste vormen van samenwerking die voor ketenverantwoordelijkheid relevant zijn, stuiten op een verbod van de NMA en de Europese Commissie”. Tot nu toe zijn er nog geen grote conflicten geweest rond deze kwestie, maar dat kan snel veranderen als er grote belangen op het spel staan. De Nederlandse regering moet ervoor zorgen, ook in EU-verband, dat de mededingingswetgeving verantwoord ondernemen in de keten niet belemmert en daar duidelijkheid over verschaffen.
Wij hopen van harte dat u onze aanbevelingen in overweging wilt nemen en geven u desgewenst gaarne een nadere toelichting.
Een kopie van deze brief sturen wij aan de staatssecretaris van Economische Zaken.
Hoogachtend,
namens het MVO Platform,
Gemma Crijns en Gerard Oonk