Duurzaamheid is nog onvoldoende verankerd in de strategie en het risicomanagement van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Het bewustzijn van duurzaamheidsrisico’s is nog altijd laag en de strategieën van deze ondernemingen zijn onvoldoende afgestemd op opereren binnen planetaire grenzen. Deze hoofdconclusie van het in opdracht van Eumedion door de Universiteit Maastricht (UM) uitgevoerde onderzoek werd door diverse sprekers op het op 2 november jl. gehouden Eumedion-symposium onderstreept. Het UM-rapport werd tijdens dit symposium officieel door hoofdonderzoekers Rob Bauer en Mieke Olaerts gepresenteerd en vervolgens bediscussieerd.
“De realiteit blijft te veel achter bij de retoriek. De kortetermijnbelangen prevaleren in de praktijk nog te vaak boven de langetermijnbelangen van de samenleving”, zo stelde Pauline van der Meer Mohr, voorzitter van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code en één van de sprekers op het symposium. Tijdens haar betoog onderstreepte zij het belang van snelle actie door zowel bedrijven als beleggers, vooral als actie van overheden achterwege blijft. Zij toonde zich voorstander van een scherpere verankering van duurzaamheid (“tot het randje van wat mogelijk is”) in de Nederlandse corporate governance code. Zij hoopt dat de Monitoring Commissie en de schragende partijen snel tot een gezamenlijk voorstel voor herziening kunnen komen, want “het duurt eigenlijk al te lang”. Nieuwe codeprincipes en best practice bepalingen over duurzaamheid stellen beurgenoteerde ondernemingen in staat om te “leren en te experimenteren vanuit visie en leiderschap” voordat de (Europese) wetgever met dwingendrechtelijke bepalingen komt.
Martijn Scheltema, hoogleraar privaatrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en partner bij Pels Rijcken, onderstreepte ook het belang van “proactief” optreden van beursgenoteerde ondernemingen door zelf best practices te ontwikkelen. Als ondernemingen dat niet doen dan zal de rechter zelf verder gaan met het nader invullen van het begrip “maatschappelijke zorgvuldigheid”. Hij maande ondernemingen vooral om beter zicht te krijgen op de mensenrechtensituatie in de gehele waardeketen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak Milieudefensie versus Shell heeft volgens Scheltema namelijk laten zien dat de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP) harde, juridische normen zijn geworden. De uitspraak heeft ook duidelijk gemaakt dat het moederbedrijf een verantwoordelijkheid heeft voor de hele waardeketen: als beleid op moederniveau wordt opgesteld, dient het moederbedrijf toe te zien op een adequate implementatie ervan bij alle dochters en toeleveranciers. De bevinding uit het UM-onderzoeksrapport dat slechts 20% van de 35 onderzochte beursgenoteerde ondernemingen voldoet aan de due diligence verplichtingen uit breed geaccepteerde soft law instrumenten (UNGP en de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen) baart hem zorgen.
De zwaardere verantwoordelijkheid van ondernemingen voor de negatieve ecologische en sociale externaliteiten van de bedrijfsactiviteiten werd door de symposiumdeelnemers breed onderschreven. Ruim 90% van de fysieke en virtuele deelnemers was het namelijk eens met de stelling ‘Bestuurders van beursondernemingen moeten verantwoordelijkheid nemen voor de negatieve externe effecten van de bedrijfsactiviteiten op de samenleving’. OCI-bestuurslid Maud de Vries, die deelnam aan de paneldiscussie, was het in beginsel ook eens met deze stelling. Wel wees zij erop dat ondernemingen tijd nodig hebben voor een ordelijke transitie naar een duurzamer productieproces en waardeketen. Langetermijnwaardecreatie vraagt ook om langetermijnvertrouwen van beleggers en een consistent, langetermijnbeleidskader van overheden. Zij hoopt dat het perspectief op een schonere industrie op lange termijn het risicoprofiel van industriële ondernemingen verlaagt en zo het vereiste rendement van beleggers ook doet verlagen. ABP-bestuurslid Loek Sibbing stelde dat institutionele beleggers zeker een bijdrage willen leveren aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Dat vraagt ook een steviger engagement tussen aandeelhouders en ondernemingen. ABP denkt zelf na over een beperkter aantal ondernemingen in de beleggingsportefeuille, zodat zij meer tijd heeft om met individuele ondernemingen het gesprek te voeren.
Een ruime meerderheid van het symposiumpubliek (ongeveer 67%) was het ook eens met de stelling ‘Elke beursonderneming moet ‘aan de voorkant’ van de strategievorming in dialoog treden met alle voor de onderneming relevante stakeholders en daarover in het jaarverslag verslag doen’. Loek Sibbing wilde nog wel een stap verder gaan. Hij adviseerde ondernemingen om meer met Sustainability Councils te werken, die als klankbord voor bestuurders en commissarissen kunnen functioneren. Eventueel kunnen dergelijke councils ook spreekrecht krijgen op de aandeelhoudersvergadering, zodat ook aandeelhouders van hun inzichten kunnen profiteren.