Regen en harde tegenwind op de Durgerdammerdijk. Jonatan Pinkse beleeft deze zomer weinig plezier aan zijn nieuwe racefiets. Zijn vaste rondje ten noorden van Amsterdam valt nogal eens uit door het slechte weer. ‘In februari houd je daar rekening mee, nu waait het ook in de zomer al zo hard.’
De verleiding is groot om, zoals tegenwoordig alles, ook stevige zomerse tegenwind toe te schrijven aan klimaatopwarming. ‘Om in wielertermen te blijven: klimaatopwarming heeft wel iets gemeen met doping. Er wordt snel beweerd dat het een rol speelt, maar de bewijsvoering is lastig.’
Vijf jaar geleden had econoom Pinkse geen idee wat hij zou gaan doen. Hij had net zijn scriptie af over indicatoren voor duurzaamheid en was in aanraking gekomen met het fenomeen maatschappelijk verantwoord ondernemen als assistent van Nijenrode-hoogleraar Gerard Keijzers en via emeritus-hoogleraar en oud-Shell-topman Cor Herkströter. Zijn eigen hoogleraar Ans Kolk suggereerde hem te onderzoeken wat grote bedrijven doen aan klimaatopwarming. Pinkse twijfelde. ‘Sommigen raadden me af daar mijn promotieonderzoek over te doen. Rusland had het Kyoto-verdrag nog niet geratificeerd; de verwachting leefde dat de aandacht voor het klimaatprobleem zou wegebben. Maar ik werd gegrepen door het onderwerp. Dit gáát ergens over, hierop zit de wereld te wachten. In 2004 schreef ik mijn eerste artikel over bedrijven en klimaatverandering en nu is het thema ”hot”. Kranten bellen, ik kan overal artikelen publiceren, en er komen meer onderzoekers op dit gebied.’
De conclusie van Pinkses proefschrift was dat multinationals wel nadenken over het klimaatprobleem, maar de eigen bedrijfsvoering nauwelijks wijzigen. Anderhalf jaar later zit de discussie in een stroomversnelling. ‘Toen ik met mijn onderzoek begon, redeneerden bedrijven: hier moeten we iets mee. Maar er gebeurde weinig. Dat verandert. Vooral de film van Al Gore heeft invloed gehad. Ik heb hem nu drie keer gezien en merk hoe goed hij in elkaar zit, hoe slim de argumenten worden gepresenteerd. Hij jaagt angst aan. Mij spreekt dat minder aan, maar het heeft effect. Als dan Engeland onder water loopt door aanhoudende regen, ja, dan gaan mensen toch nadenken. Dat soort rampen houdt het klimaatbeleid op de agenda.’
Pinkse onderzoekt aan de Universiteit van Amsterdam wat multinationals doen om klimaatopwarming tegen te gaan. Hij ziet een kentering. Zelfs Exxon lijkt om. ’s Werelds grootste oliereus voerde lange tijd een groep conservatieve, vooral Amerikaanse, multinationals aan in het ontkennen van de relatie tussen menselijk handelen en klimaatopwarming. Exxon sponsorde rechtse denktanks die spotjes uitbrachten waarin de zegeningen van energie werden bezongen. Maar onder druk van wetenschap en publieke opinie buigt zelfs Exxon. ‘Sinds de nieuwe ceo Rex Tillerson is aangetreden vaart Exxon een andere koers. Het probleem van klimaatopwarming wordt niet langer ontkend en er gaat minder geld naar die denktanks. Maar Exxon blijft wel openlijk kritisch en niet geheel ten onrechte, want zo langzamerhand worden alle problemen in de wereld toegeschreven aan het broeikaseffect.’
De paradox van Exxon is dat het bedrijf lange tijd openlijk de menselijke rol in de klimaatopwarming ontkende, maar het zelf helemaal niet zo beroerd doet. ‘Het is een van de meest efficiënte bedrijven in de oliebusiness. BP , dat tien jaar geleden het voor-
touw nam in de klimaatdiscussie en zichzelf een groen imago heeft aangemeten, heeft vaker te maken met olierampen en schandalen.’
Circa de helft van de 500 grootste ondernemingen houdt bij hoeveel broeikasgassen ze uitstoten. De cijfers worden gecontroleerd door accountants; Pinkse noemt ze behoorlijk betrouwbaar. Maar bijhouden hoeveel er wordt uitgestoten is iets anders dan de uitstoot echt reduceren. Daarin wordt weinig vooruitgang geboekt. ‘Bedrijven zeggen dat ze best met energiezuiniger producten willen komen, maar dat de consument er niet om vraagt. Onzin. Niemand heeft om de iPod gevraagd en iedereen heeft er een. Kwestie van marketing. Zo kun je ook energiezuinige producten verkopen.’
‘Een goed voorbeeld van hoe dit werkt is de bouw in Nederland. Die werkt amper aan een lager energieverbruik, ”want de consument geeft er niet om”. Zo weet ik er nog wel een paar. Je hebt als consument geen keus. Als je een nieuwbouwhuis wilt kopen, mag je blij zijn als je op de wachtlijst komt. Dan ga je niet kijken of dat huis ook energiezuinig is.’
Multinationals willen dat overheden met wetgeving komen om de klimaatverandering tegen te gaan. Tegelijkertijd is er een actieve lobby bij diezelfde overheden voor het zo lang mogelijk uitstellen van harde emissiedoelen, voor nadruk op investeringen in end-of-pipe oplossingen zoals het opslaan van CO2 en voor commercieel interessante maatregelen als emissiehandel.
In Europa speelt vooral de emissiehandel een rol: bedrijven kunnen handelen in het recht om broeikasgassen uit te stoten en moeten hun uitstoot bijhouden. Een goed systeem, alleen zijn er te veel rechten vergeven, waardoor het commercieel nog niet interessant is de uitstoot terug te dringen. De VS lopen met het overheidsbeleid allerminst voorop in de strijd tegen broeikasgassen. Toch komen juist Amerikaanse bedrijven nu met klimaatvriendelijke producten. ‘Daar heb je de ”clean tech revolution”. Er wordt volop geïnvesteerd in schone energie. Venture capital ziet mogelijkheden in klimaatbeleid. Amerika bouwde het afgelopen jaar de meeste windmolens. Hét voorbeeld is General Electric met zijn klimaatvriendelijke productlijn Ecomagination. Een groot commercieel succes. Of neem Boeings nieuwe vliegtuig Dreamliner met een twintig procent lager energieverbruik.’
Achter de ‘groene’ producten schuilt zeker geen idealisme, stelt Pinkse. ‘Het gaat keihard om geld. Bedrijven zoeken een concurrentievoordeel via energiezuiniger alternatieven. De producten van General Electric en Boeing slaan aan omdat ze minder energie verbruiken en dat scheelt de klanten veel geld. Klimaatverandering wordt actief in de marketing gebruikt. Daihatsu verkoopt zijn nieuwe modellen als CO2-neutrale auto’s. Logisch, het zijn kleine auto’s, dus verbruiken ze minder benzine. De Toyota Prius geldt als dé groene auto, maar toen die in 1997 op de markt kwam, was het belangrijkste verkoopargument dat-ie zuiniger was. Het klimaatprobleem was toen nog geen verkoopargument.’
Een aantal grote multinationals krijgt kritiek dat ze weinig doen aan klimaatbeleid. Oliemaatschappijen wordt verweten dat ze een miniem deel van hun miljardenwinsten uitgeven aan alternatieve energiebronnen. Pinkse vindt die kritiek te simpel. ‘Om te beginnen worden alleen de zichtbare bedrijven aangepakt. De oliesector, de automobielindustrie. Cementbedrijven of mijnen zijn bij het grote publiek onbekend, maar dragen enorm bij aan de uitstoot van broeikassen. Omdat niemand ze kent is er weinig druk is om dat te veranderen.’
‘Maar zelfs al willen bedrijven veranderen, dan kan dat nog niet snel. Multinationals zijn politieke organisaties. Beslissen vergt tijd. Er zijn zóveel mogelijkheden om te investeren en het gaat om zoveel geld. Shell maakt miljardenwinsten, maar dat doen andere olieconcerns ook. Exxon, dat in zijn sector het minst aan klimaatbeleid doet, toont wél de beste winstcijfers. Daarmee moet Shell concurreren. Als het in andere zaken gaat investeren dan in de kernactiviteit olie gaat dat ten koste van de beurskoers. Analisten zien graag investeringen die snel renderen en dat is bij klimaatbeleid niet het geval. Zolang klimaatbeleid niets doet voor de winstcijfers, komen multinationals niet in actie.’
Aandeelhouders kunnen bedrijven dwingen tot meer aandacht voor het klimaat, maar ’s werelds grootste beleggers hebben geen haast. Ze volgen via het Carbon Disclosure Project wat bedrijven aan klimaatbeleid doen en er zijn ‘duurzame’ beleggingsfondsen, maar die zijn te verwaarlozen op het totaal belegd vermogen. Alleen bij direct risico voor de winstgevendheid – zie verzekeraars die moeten uitbetalen bij natuurrampen – is er een directe link tussen klimaat en beleggen.
‘Een pensioenfonds als PGGM heeft één duurzaamheidsofficer. Die krijgt geen voet
aan de grond bij de fondsmanagers, want die hebben opdracht maximale rendementen te halen op hun portefeuille. Publieke druk kan helpen. Als er evenveel ophef komt over beleggen in bedrijven die het klimaatprobleem negeren als over de wapenhandel, heb je kans dat grote beleggers hun investeringsbeleid bijstellen. Toch veranderen er wel dingen ten goede. Bij de overname van het Amerikaanse energiebedrijf TXU door private equity-fondsen speelden milieuorganisaties een rol. Die zorgden ervoor dat van de geplande elf kolencentrales van TXU er maar drie doorgaan. Een revolutionaire financiële deal.’
De grote doorbraken zullen niet van de bestaande multinationals komen, denkt Pinkse. Het wachten is op nieuwe ondernemingen die de kansen pakken die de multinationals laten liggen en die juist door hun klimaatbeleid groot zullen worden. Ze zijn er nog nauwelijks. Pinkse vermoedt dat in de zonne-energie de doorbraak zou kunnen komen. ‘Zonnecellen zijn nu nog relatief duur, maar als daar een prijsdoorbraak plaatsvindt, kan het ineens hard gaan. Dan komen niet de traditionele energiebedrijven met de vernieuwing, maar een nieuw bedrijf.’
Het meeste onderzoek dat Pinkse tot nu verrichtte is gebaseerd op openbare bronnen, jaarverslagen, duurzaamheidsverslagen, internet en andere media. Veel ervan wordt vervuild door ‘window dressing’: bedrijven doen zich klimaatvriendelijker voor dan ze zijn. Het onderzoeksgebied van Pinkse staat bol van de complottheorieën, gebaseerd op het vermoeden dat multinationals heel andere dingen doen dan ze beweren. Ford en GM zouden elektrische auto’s bewust de nek hebben omgedraaid; olieconcerns zouden kansrijke bedrijven in alternatieve energie opkopen om ze dood te laten bloeden.
Pinkse wil nagaan hoe multinationals echt over het klimaat denken. ‘Wat ze communiceren strookt niet altijd met wat ze doen. Om te achterhalen hoe er echt over het klimaat wordt gedacht, moet je ín het bedrijf duiken. Een zaak van lange adem. Het vergt veel tijd en contacten en dan nog weet je nooit of bestuurders het achterste van hun tong tonen.’
Op zijn achttiende wilde Pinkse accountant worden. ‘Geen idee waarom. Na het eerste college financiële accounting was ik van die gedachte genezen.’ Nu opereert hij als wetenschapper op het snijvlak van bedrijfskunde en milieu. ‘Ik ben geen milieuactivist, nooit geweest. Maar duidelijk is dat er iets moet gebeuren aan de klimaatopwarming. Bedrijven spelen daarin een sleutelrol. Zij zijn verantwoordelijk voor de meeste uitstoot en het zijn, vergeleken met overheden, flexibele organisaties die kunnen veranderen als het moet.’
Pinkse denkt ook dat multinationals een hoofdrol kunnen spelen bij het beheersbaar houden van de uitstoot in opkomende economieën als India en China. Als er tenminste een mondiaal emissiehandelsysteem komt. Bedrijven kunnen dan met dezelfde financiële inspanning meer uitstoot tegengaan in arme landen dan in rijke, waar fabrieken en energiecentrales vaak al vrij schoon zijn. ‘Er moet dan wel een eerlijk emissierechtensysteem komen, gebaseerd op de inspanningen van bedrijven, niet op wat ze nu uitstoten.’
Optimistisch over snelle afname van de uitstoot van broeikasgassen is Pinkse niet. ‘Klimaatopwarming is vergeleken met de meeste milieu-issues wezenlijk anders. Het gaat over hoe ons leven in elkaar zit. We verbruiken steeds meer energie en niemand wil dat veranderen. Het eerste wat mensen in ontwikkelingslanden willen als ze het beter krijgen, is een auto, een tv, een nieuw huis. En die vréten energie. Wil je daarin ingrijpen, dan grijp je in de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke vrijheid in. We kunnen ongetwijfeld veel problemen oplossen met technologie, maar ik weet niet of dat voldoende zal zijn.’
Jonatan Pinkse (1978) is onderzoeker aan de Amsterdam Business School van de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 2006 op het proefschrift ‘Business Responses to Global Climate Change’, waarvoor hij in de VS een prijs won. Pinkse rijdt in een elf jaar oude Renault Mégane. ‘Maar nooit naar mijn werk.’
‘Achter ”groene” producten schuilt zeker geen idealisme; het gaat keihard om geld’
veel bedrijven doen zich klimaatvriendelijker voor dan ze werkelijk zijn