Als er iets mis gaat bij multinationals als Shell en Unilever staan milieuclubs meteen op de stoep. Maar nu bedrijven steeds beter rapporteren over hun duurzaamheidsprestaties, blijft het oorverdovend stil in de milieuhoek. En dat terwijl veel bedrijven echt hun best doen helder te communiceren over hun duurzaamheidsprestaties en hun sociale beleid.
Duurzaamheidsverslagen komen in de regel tot stand met veel bloed, zweet en tranen. Bij de publicatie ervan kijken bestuurders reikhalzend uit naar reacties van belanghebbenden: worden de prestaties gewaardeerd? Wat gaat goed en wat kan beter? Wie willen helpen bij het oplossen van onze duurzaamheidsdilemma’s? Vragen waarover bedrijven graag structureel in gesprek willen met milieuorganisaties. Maar die geven meestal niet thuis.
Stroomversnelling
Merkwaardig. De groeiende transparantie van bedrijven over duurzaamheid is de afgelopen jaren in een stroomversnelling gekomen. De samenleving vraagt erom en bedrijven zijn gevoelig voor maatschappelijke druk. Bovendien groeit in de bestuurskamers ook echt de overtuiging dat duurzaam ondernemen op termijn profijtelijker is.
Bracht tien jaar geleden nog slechts een enkel bedrijf een – veelal minimaal – milieuverslag uit, tegenwoordig publiceert bijna de helft van de vijftig grootste beursgenoteerde ondernemingen in Nederland jaarlijks een duurzaamheidsverslag. Dit is ook het wereldwijde gemiddelde. De verslagen voldoen bovendien steeds vaker aan internationale richtlijnen.
Argumenten
Waarom laten milieuclubs de duurzaamheidsverslagen zo massaal links liggen? Daarvoor hanteren ze verschillende argumenten.
“Duurzaamheidsverslagen zijn vaak te weinig concreet.”
Inderdaad worden duurzaamheidsverslagen opgesteld op strategisch niveau. Maar dat betekent niet dat de informatie niet belangrijk is. Een onderneming vertelt in veertig tot honderd pagina’s over bijvoorbeeld de milieu- en sociale impact van tachtig fabrieken op vijf continenten, hoe de arbeidsvoorwaarden voor 100.000 werknemers in elkaar steken en hoe daarbij waarde wordt gecreëerd (of vernietigd) voor alle belanghebbenden. De hele goede bedrijven vertellen ook nog hoe dit alles met elkaar verbonden is.
Hoewel de VBDO ziet dat nog maar weinig bedrijven dit onderdeel volledig up to date hebben, zien we ook dat de rapportages in aantal en in kwaliteit sterk groeien. De kwaliteit van de informatie is nu bij veel bedrijven zo hoog dat je daadwerkelijk kritisch kunt zijn over het feit dat de CO2-uitstoot bij de vele buitenlandse fabrieken veel hoger is dan bij die ene in Nederland.
Over deze strategische gegevens stelt de VBDO op aandeelhoudersvergaderingen al jaren beleefd maar hardnekkig vragen. En dan blijkt dat de gemiddelde bestuursvoorzitter niet graag met de mond vol tanden staat over een ondermaatse prestatie van zijn onderneming, terug te vinden in een rapport met zijn eigen handtekening eronder.
“We komen wel in actie als zich misstanden voordoen.”
Natuurlijk is het zinvol om bij misstanden te gaan praten. Maar dat sluit regelmatig contact niet uit. Zoveel moeite kost het onderhouden van een structurele dialoog nou ook weer niet. Vergeet ook niet: een spiegel voorhouden is doorgaans effectiever dan mopperen op verondersteld slecht beleid, zoals veel actiegroepen doen.
De VBDO is nu vaak de enige stakeholder die bedrijven aanspreekt op de beweringen en ambities in hun duurzaamheidsverslagen. Wij horen regelmatig dat ons bestaan voor een onderneming zelfs één van de hoofdredenen is om een duurzaamheidsverslag op te stellen. De VBDO verlangt niet alleen cijfers, maar wil ook ambitieuze doelstellingen zien. Bedrijven die dit redelijk voor elkaar hebben mogen trots zijn. De interne managementsystemen steken dan goed in elkaar.
Als de milieubeweging wat vaker aanschuift bij het bedrijfsleven, heeft dat ook tot gevolg dat er binnen de onderneming meer draagvlak komt voor een actief duurzaam beleid. Bovendien kunnen duurzame prestaties van de onderneming nog harder groeien dankzij de specialistische kennis en inbreng van de milieubeweging.
“Een duurzaamheidsverslag is een pr-middel.”
Deze kritiek was misschien vroeger terecht, maar geldt steeds minder. De verslagen voldoen steeds beter aan de internationale richtlijnen en worden steeds vaker extern gecontroleerd. Deze richtlijnen, opgesteld door het Global Reporting Initiative in Amsterdam, zijn uitgegroeid tot de standaard en zijn tot stand gekomen door voortdurend overleg met stakeholders. De kritieken van deze stakeholders worden verzameld en gebruikt om de richtlijnen eens in de zoveel tijd te verbeteren. Toen in september van dit jaar de jongste aanpassingen bekend werden gemaakt, was Al Gore – bekend van de film An inconvenient truth – erbij om het belang van het GRI te onderstrepen.
“Het kost veel tijd en inspanningen om duurzaamheidsverslagen te lezen en te doorgronden.”
Inderdaad, het lezen en beoordelen van duurzaamheidsverslagen en daarover vervolgens in gesprek gaan met bedrijven is tijdrovend. Maar als meer maatschappelijke organisaties het doen, kan iedereen een deel voor zijn rekening nemen. De milieubeweging kan zich storten op de milieuparagrafen van de rapporten en daarover de bestuursvoorzitters – zo nodig – het vuur aan de schenen leggen.
De rapporten serieus nemen en er over in gesprek gaan, geeft de bestuurders van een onderneming ook ‘een excuus’ om de lat jaar in jaar uit een stukje hoger te leggen.
Kans
Kortom, er is alle reden voor milieuorganisaties om echt werk te maken van de duurzaamheidsverslagen van het bedrijfsleven. Dat dat niet of onvoldoende gebeurt, is een gemiste kans. Eigenlijk is het net als met verkiezingen: wie zijn stemrecht niet gebruikt, mag vier jaar lang niet zeuren over de toestand in het land. Een milieubeweging die de duurzaamheidsverslagen links laat liggen, moet vervolgens niet zaniken over het bedrijfsleven.
Ernst van Weperen (1974) is projectmanager onderzoek bij de Vereniging van Beleggers Duurzame Ontwikkeling (VBDO). Hij onderzoekt en beoordeelt de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Verder doet Van Weperen onderzoek naar de duurzaamheidsprestaties van beursgenoteerde ondernemingen en de omvang van de Nederlandse duurzame spaar- en beleggingsmarkt.