Het Nederlandse circulaire-economiebeleid kent ambitieuze doelen: de halvering van het abiotische grondstoffengebruik in 2030 en het realiseren van een volledig circulaire economie in 2050. Deze doelen zijn echter nog onvoldoende concreet om effectief beleid te kunnen voeren. Het PBL stelt in de beleidsstudie ‘Mogelijke doelen voor een circulaire economie’ voor om enerzijds doelen te formuleren die zich richten op een circulair gebruik van grondstoffen. Anderzijds zijn er doelen nodig om ongewenste effecten van grondstoffengebruik in de hele productieketen tegen te gaan, zoals klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en vervuiling van lucht, water en bodem. De beleidsstudie is door het PBL in samenwerking met het CBS, het Centrum voor Milieuwetenschappen (CML), RIVM, Rijkswaterstaat en TNO geschreven, op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Het Ministerie heeft gevraagd om een voorstel voor een richtinggevend kader voor een circulaire economie, met opties voor nadere concretisering van de bestaande doelen voor 2030 en 2050. Met deze publicatie beoogt het PBL inzichten aan te dragen voor de besluitvorming over doelen voor een circulaire economie.
Circulaire economie draagt bij aan de aanpak van grote maatschappelijke vraagstukken
Circulaire-economiebeleid heeft tot doel om zo efficiënt mogelijk om te gaan met grondstoffen. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden: minder input van grondstoffen, langer en hoogwaardiger gebruik van materialen en producten, minder verlies in de vorm van afval en zo nodig substitutie van grondstoffen. Zo draagt het circulaire-economiebeleid substantieel bij aan het oplossen van diverse maatschappelijke vraagstukken, zoals het tegengaan van klimaatverandering, de vermindering van biodiversiteitsverlies en vervuiling van lucht, water en bodem en – ten slotte – de beperking van leveringsrisico’s voor onze economie.
Belangrijkste grondstoffenstromen, productgroepen en hun effecten
Wat de belangrijkste grondstofstromen en producten zijn, is afhankelijk van het perspectief. Bezien vanuit gebruikte hoeveelheden, zijn fossiele grondstoffen en zand en grind de belangrijkste stromen in de Nederlandse economie. Bezien vanuit het perspectief van milieueffecten, zijn de effecten van zand en grind echter beperkt in vergelijking met andere gebruikte materialen. De grootste milieueffecten zijn vooral gerelateerd aan het gebruik van fossiele brandstoffen, het bouwen van huizen, de aanleg van infrastructuur en de productie van voedsel (vooral dierlijke producten). Ook het gebruik van consumptieartikelen, zoals meubels, elektrische apparaten en kleding, leidt tot aanzienlijke milieueffecten. Een ander perspectief is dat van kritieke grondstoffen die cruciaal zijn voor het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie en die leveringsrisico’s kennen. Denk aan zeldzame metalen voor elektronica, auto’s en zonnepanelen, waarbij opvalt dat de gebruikte hoeveelheden relatief gering zijn.
Focus voor effectdoelen vooral op productgroepen
Door bij het formuleren van doelen naar een productgroep (bijv. vleesproducten, elektronica of textiel) te kijken, is het mogelijk om te sturen op grondstoffengebruik en milieueffecten over de gehele levensduur van producten in de gehele productieketen. Circulariteitsdoelen zijn nodig om een efficiënt grondstoffengebruik te bevorderen. Effectdoelen per productgroep zijn nodig om ongewenste effecten van grondstoffengebruik tegen te gaan. De circulariteitsdoelen richten zich op de input, het gebruik, het verlies en de waarde van grondstoffen. De effectdoelen richten zich op het tegengaan van klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en vervuiling van lucht, water en bodem.
Daarbij adviseert het PBL om te beginnen met enkele relevante productgroepen voor elk van de vijf transitiethema’s in het circulaire-economiebeleid (biomassa en voedsel, bouw, consumptiegoederen, kunststoffen en maakindustrie). Voorstel is per productgroep een communiceerbaar doel te formuleren, zoals een aanzienlijke reductie of halvering van de veroorzaakte milieueffecten. Aansluiting bij de Europese beleidsaanpak en benutting van bestaande methoden en indicatoren op productgroepniveau verdient daarbij aanbeveling.