In een aantal omringende landen gaat de reductie van de uitstoot van broeikasgassen sneller dan in Nederland. Nederland heeft dus nog een relatief grote opgave om in 2050 op netto-nul emissies uit te komen. Voorbeelden van klimaatbeleid uit andere landen kunnen behulpzaam zijn om het Nederlandse beleid effectiever te maken. Dat blijkt uit een recente studie van het PBL, waarin het klimaat- en energiebeleid van enkele omringende landen vergeleken wordt, onder andere in de gebouwde omgeving en de elektriciteitssector.
In de studie ‘Ervaringen met energie- en klimaatbeleid in omringende landen: wat kunnen we van hen leren?’ behandelt het PBL voorbeelden van klimaat- en energiebeleid in België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Daaruit blijkt dat klimaatbeleid nergens eenvoudig te realiseren is. De doelen in een aantal andere landen zijn regelmatig ambitieuzer dan die van Nederland, maar het bereiken daarvan is meestal nog niet geheel in zicht. De studie is verricht met het oog op het nieuwe Europese klimaatdoel om de uitstoot van broeikasgassen in 2050 tot netto-nul te hebben teruggebracht. De Europese Commissie presenteert binnenkort een nadere uitwerking van haar klimaat- en energiebeleid. In dat licht is het nuttig om te kijken welke lessen Nederland kan trekken uit het beleid dat andere EU-landen voeren.
Stevig en stabiel beleid voorwaarde voor grote emissiereducties
De andere landen laten zien dat door stevig en stabiel beleid grote reducties mogelijk zijn. Zo werd de elektriciteitsvoorziening in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk in relatief korte tijd schoner. Het gebruik van kolen is vrijwel verdwenen uit de elektriciteitsproductie. Energie-eilanden voor schone waterstof zijn in aanbouw – mits het juiste beleid gevoerd wordt, kan dat in Nederland ook.
Een opvallend verschil met Nederland is de mate waarin het beleid zich richt op nul subsidie voor hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk menen dat de overheid blijvend risico’s voor investeerders moet wegnemen.
Vooral Zweden en Denemarken laten zien hoe de warmtevoorziening voor de gebouwde omgeving koolstofarm kan worden gerealiseerd. Zij gebruiken relatief veel biomassa, restwarmte en afval als energiebronnen voor hun warmtenetten. Koolstofbeprijzing, uitgekiende energiebelasting en regulering dan wel keuzevrijheid bij aansluiting op warmtenetten zijn belangrijke onderdelen van het beleid in deze landen.
Binnen duidelijke kaders burgers betrekken bij klimaat- en energiebeleid
Een belangrijke vraag is de manier waarop burgers bij het klimaat- en energiebeleid betrokken kunnen worden. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk geven daarvan inspirerende voorbeelden met recente burgerfora. Het blijkt dat deze burgerfora veel kunnen bereiken, mits er vooraf goede afspraken zijn gemaakt over de status en samenstelling, maar ook over wat er met de uitkomsten van deze fora gedaan wordt.
Uitstoot per hoofd van de bevolking in Nederland relatief hoog
De studie kijkt naar een aantal relevante landspecifieke indicatoren die gebruikt kunnen worden om te kijken of beleid van elders ook in Nederland toepasbaar is. Zo zien we in onderstaande figuur dat de energiegerelateerde CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking in Nederland het dubbele is van de uitstoot in Zweden. Een belangrijke verklaring daarvoor is dat Nederland in vergelijking met andere landen veel energie-intensieve industrie en landbouw heeft en dat het klimaatbeleid hier later is begonnen.
Dat in Nederland de uitstoot van CO2 tot op heden minder gereduceerd werd dan in omringende landen, hangt mede samen met een relatief hoge economische groei en een sterke bevolkingstoename. Deze werden slechts gedeeltelijk gecompenseerd door een verbetering van de energie-intensiteit (de hoeveel energie die een land nodig heeft om het BBP te verwerven en dat te besteden) en in nog geringere mate door een afname van de koolstofintensiteit (de uitstoot van CO2 per eenheid verbruikte energie). Vooral dat laatste laat zien dat het klimaat- en energiebeleid in Nederland wat trager tot stand is gekomen dan in de ons omringende landen.