Voor een werkelijk circulaire economie zouden producenten veel meer geprikkeld moeten worden om hergebruikte materialen en levensduurverlenging toe te passen. Producenten zijn nu namelijk alleen financieel verantwoordelijk voor wat ze gescheiden hebben ingezameld. De verwerking van de rest van dat afval in verbrandingsinstallaties wordt nog steeds via de afvalstoffenheffing van de gemeente bekostigd, en dus verhaald op de belastingbetaler. De Nederlandse overheid moet daarom veel scherpere eisen stellen aan het hergebruik van producten, anders haalt ze haar circulaire economie doelen voor 2030 nooit. Dit is de kern van het advies van de “Circular Economy and Society Hub” van de Universiteit Utrecht dat is aangeboden aan staatssecretaris Stientje van Veldhoven.

Het gebruik van nieuwe grondstoffen moet over negen jaar met 50% zijn teruggedrongen en in 2050 moeten zelfs alle producten die in Nederland op de markt worden gebracht volledig bestaan uit hergebruikte materialen. Helemaal nieuw is dat streven niet, want in de afgelopen twee decennia is voor veel producten ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ ingevoerd, zoals voor elektronica, verpakkingen, batterijen, auto’s en banden. Dat houdt in dat producenten zelf het hergebruik moeten organiseren en de kosten daarvan dragen. Uiteindelijk betaalt de consument dat in de kostprijs van nieuwe producten. Maar met de huidige regels zal het doel van 50% minder nieuwe grondstoffen niet worden bereikt, laat staan een reductie van 100%.

Paradoxaal

De heel ruim omschreven doelstellingen, als een percentage te behalen ‘hergebruik of nuttige toepassing‘, stimuleren vooral simpele en goedkope oplossingen. Voor een deel leidt dit ook tot verwerking in het buitenland. De overheid hanteert een maximale verwerkingsprijs van € 205 per ton. Dat leidt ertoe dat hoogwaardig hergebruik in nieuwe producten weinig kans krijgt. Inzameling en hergebruik zijn dan ook te goedkoop. Dat lijkt paradoxaal, maar is het niet. Hergebruik kost nu nog geen 2% van de productprijs. Bij volledig toerekenen van de afvalkosten worden producenten veel meer gestimuleerd om efficiënter met grondstoffen om te gaan. Koplopers onder de producenten moeten bovendien beloond worden met kortingen.

Laagwaardig hergebruik

In sommige gevallen worden bijna alle afgedankte producten verzameld (papier, glas, auto’s, banden). Meestal wordt veel minder verzameld. Eenmaal ingezameld worden die producten vaak op laagwaardige wijze hergebruikt, voor een deel door het te verbranden en daarbij energie terug te winnen. De systemen zijn er nauwelijks in geslaagd om die materialen weer op hoogwaardige wijze toe te passen in nieuwe producten. Grondstoffen raken dus steeds verder uitgeput. Er zijn slechts een paar uitzonderingen, zoals glazen flessen en papier.

Marktwerking

Momenteel worden de belangrijkste keuzes aan de markt overgelaten. De uitvoeringsorganisaties voor hergebruik bestaan uit de producenten en handelaren. Bedrijven en organisaties die de levensduur van producten kunnen verlengen door bijvoorbeeld reparatie en ‘refurbishment’ en die hoogwaardige recycling mogelijk kunnen maken, zijn niet betrokken in de besluitvorming over de toe te passen circulaire oplossingen. Ook daarin zou de overheid het voortouw moeten nemen, zo betogen de opstellers van het advies. Met hun rapport sluiten ze aan bij de recente adviezen van PBL en CPB in de Integrale Circulaire Economie Rapportage 2021, maar ze laten ook zien dat een verdergaande aanpak nodig is om alle hoogwaardige hergebruikopties en ontwikkeling van circulaire verdienmodellen waar te maken. Het advies gaat op twee punten verder dan het PBL/CPB advies:

  1. Met een nieuwe soort organisaties, samen met alle spelers in de waardeketen, moet de strategie wordt vastgesteld, met keuzes voor die hergebruikopties die de inzet 50% hernieuwbare grondstoffen per 2030 in elke productgroep mogelijk te maken.
  2. Op basis daarvan moeten de kosten worden vastgesteld die producenten volgens het ‘vervuiler betaalt’-principe moeten dragen. Daarbij moeten ook de kosten van het deel van het afval dat nog niet via de ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ worden betaald, ook worden meegenomen in de aanscherpingen. De maximale verwerkingsprijs van € 205 per ton moet worden losgelaten.

Het advies is opgesteld door Utrechtse onderzoekers van het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (faculteit Geowetenschappen) en de afdeling Staatsrecht, Bestuursrecht en Rechtstheorie (faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie).