Dat valt op te maken uit het jongste rapport van het Centraal Planbureau (CPB) met als titel ‘Vier vergezichten op Nederland’. In dit rapport wordt een beeld geschetst van enkele mogelijke varianten van de economische toestand van Nederland in 2040. In geen van de varianten komt het woord maatschappelijk verantwoord ondernemen voor. Dat is pijnlijk voor veel mensen. Is het ook terecht?
Je kunt de vraag luchthartig wegwuiven. ‘2040? Koffiedik kijken, luchtfietserij. Wie kan er nu zover vooruit kijken?’ Het CPB kan het. Niet met onweerlegbare zekerheden als resultaat, maar wel door plausibele en samenhangende vergezichten te presenteren van een mogelijke stand van zaken. Vier vergezichten zelfs. Dat gebeurt aan de hand van de zogenoemde scenariomethode, een even verrassende als gedegen manier om vat te krijgen op wat we nu nog niet weten.
De scenariomethode is niet vragen: ‘Gossie, hoe zou het er hier over 35 jaar uitzien?’, om er vervolgens ongedwongen op los te fantaseren. De methode gaat, heel systematisch, uit van enkele ‘sleutelonzekerheden’, twee in het geval van de economische stand van zaken in de komende decennia. De eerste: in hoeverre zullen landen bereid zijn, binnen Europa met name, om met elkaar samen te werken? De tweede: hoe zullen publieke en private verantwoordelijkheden zijn verdeeld, dus hoe omvangrijk zal de collectieve sector zijn?
Dat levert vier varianten op, van weinig internationale samenwerking met op nationaal vlak een grote collectieve sector, aangeduid als een toestand van ‘Regional Communities’, via weinig internationale samenwerking en een publieke sector waarin veel wordt overgelaten aan de eigen verantwoordelijkheid, ‘Transatlantic Market’, en veel samenwerking met tegelijk een uitgebreid stelsel van publieke voorzieningen, ‘Strong Europe’, tot veel internationale samenwerking en een kleine collectieve sector, ‘Global Economy’. In het eerste geval zijn we in het jaar 2040 30% welvarender dan vandaag, in het laatste geval 120%.
Vervolgens worden de varianten nader ingevuld met behulp van bewezen samenhangen. We weten het nodige over de invloed van arbeidsparticipatie op ‘de grijze druk’, het toenemend aantal ouderen, en over de stijging van de arbeidsproductiviteit in de landbouw en de effecten daarvan op de werkgelegenheid. Hoe werken deze en talloze andere zorgvuldig omschreven verbanden uit in de verschillende scenario’s? Het is een fascinerende exercitie.
Er hangt ook een prijskaartje aan. Een ‘Global Economy’, met een sterk ontwikkelde internationale samenwerking en een kleine publieke sector, gaat ten koste van de nationale identiteit en soevereiniteit, en brengt een grotere inkomensongelijkheid en een toenemende milieuvervuiling met zich mee. In de andere varianten zijn kosten en baten weer anders verdeeld. ‘De studie doet geen uitspraken over hoe deze verschillen gewogen moeten worden. Dat is een politieke kwestie’, aldus de onderzoekers nogal laconiek. Iedereen zijn eigen hoofdpijn, nietwaar.
Het is deze antisceptische opstelling die veel reacties voorspelbaar maakt. Een afwijzende reactie allereerst. ‘Schande! Alle belangrijke factoren worden stelselmatig buiten de bewerking gehouden. Een typisch staaltje van economenblindheid! Dit hele rapport kan op de schroothoop’. Als reactie duidelijk, maar niet erg vruchtbaar.
Een kritische reactie is ook mogelijk. Het rapport wijst zelf op enkele politiek-ideologische implicaties, maar werkt ze niet uit, en laat een veelheid aan maatschappelijke consequenties simpelweg onvermeld. Dat moet beter kunnen. Bijvoorbeeld onder verwijzing naar het ‘Maatschappelijk Verslag 2004′, dat MVO Nederland bij zijn presentatie heeft gepubliceerd. Op basis van een zorgvuldige peiling is daarin een ranglijst te vinden van de tien vraagstukken die vandaag als meest urgent worden ervaren. Het loont de moeite na te gaan of in de verschillende scenario’s aan de aanpak van deze problemen wordt bijgedragen, en zo ja, hoe. Het rapport zou daarmee winnen aan maatschappelijke relevantie.
Nog ingrijpender is een constructieve reactie. Dan poets je het rapport niet alleen op door sluimerende thema’s naar de voorgrond te halen. Dan verbreed je het uitgangspunt van het rapport. Nu is economische groei het uitgangspunt. Dat zou je kunnen verbreden tot ‘een duurzame samenleving’, en dan de scenario’s ontwerpen die denkbaar zijn om het uitgangspunt tot richtsnoer en streefpunt te maken.
Van het Centraal Planbureau is dat te veel gevraagd. Misschien zou het Sociaal en Cultureel Planbureau enige hand- en spandiensten kunnen leveren. Dat zou tegelijk die twee kunnen helpen om wat minder onwennig met elkaar om te gaan. Maar een verbreding van het uitgangspunt eist meer mankracht en inspanning. Van de politiek, zeker, van maatschappelijke groeperingen, van ondernemingsvertegenwoordigers, van de wetenschap, en zeker ook van het publieke debat.
Want zonder een moedige discussie over uitgangspunten blijven we voorlopig zitten met vier verontrustende vergezichten op Nederland 2040.
Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek.